donderdag 30 oktober 2014

Ronde na ronde na ronde

Op moment van schrijven rijdt Matthias Brändle, een Oostenrijkse wielrenner, al 24:28 minuten lang rondjes op een wielerpiste van 200 meter in het Zwitserse Aigle. Hij wil 100 omwentelingen per minuut maken. Als dit lukt, zal hij een afstand afleggen van 53 kilometer en nog wat. Dat is ruim meer dan de 51.115 meter die Jens Voigt op 18 september van dit jaar noteerde. Als het Brändle lukt een nieuwe te kloppen afstand neer te zetten (daar ziet het nu wel naar uit), zal ook zijn record waarschijnlijk niet lang staan. Hardrijder Bradley Wiggins speelt al langer met het idee het werelduurrecord aan te vallen, en heeft nu gezegd “ergens in 2015” hiervoor zijn fiets uit de schuur te willen halen.

Het is duidelijk: het werelduurrecord draait om cijfers, cijfers, en nog eens cijfers. Tijd, afstand, gemiddelde snelheid, omwentelingen, verzet... Meer dan ooit is de mens een machine, een motor die een uur lang op volle toeren moet draaien. Om vervolgens op harde cijfers afgerekend te worden. Is het voldoende voor een record?

Het eerste wat bij mij opkwam was wat een enorme mentale uitdaging dit moet zijn. Een uur lang zo hard mogelijk fietsen, ronde na ronde na ronde na ronde na ronde en dan nog minstens 260 keer. Vreselijk! Het enige wat je ziet is de zwarte lijn waar je zo dicht mogelijk langs moet rijden. Bochten en korte stukjes rechtuit wisselen zich zo snel af, dat ik na een kwartier duizelig van de fiets zou vallen. De verzuring in je benen wordt per ronde heviger, je moet je aerodynamische houding vasthouden, hoe stram en pijnlijk je bovenlichaam op een gegeven moment ook voelt. De minuten kruipen voorbij: “The longest hour”, noemen ze het ook wel.

Voor de kijker daarentegen is het zeer ontspannend om naar te kijken. Met name het begin is haast meditatief. De renner rijdt zijn rondjes (ronde na ronde na ronde na ronde), af en toe onderbroken door een interviewtje met een fan (“veel vertrouwen in hem”), mecanicien (“de fiets is optimaal afgesteld”), of een reclameblok. Naarmate de tijd vordert wordt het een klein beetje spannender. De prognoses worden naar onderen bijgesteld. De gemiddelde snelheid zwakt wat af. Zal hij het houden?

Het antwoord: ja. Het lukt Brändle het record van “der Jens” Voigt te breken. Met een afstand van 51.850 meter heeft hij ruim 700 meter méér afgelegd dan de 43-jarige Duitser. Toch zeker een verbetering van 1,4%. “Toch net niet de 52-kilometergrens gehaald”, merkt de commentator toonloos op. “Dat zou toch mooier staan, he?”

Echte euforie is er niet; noch bij Brändle, noch bij het publiek. Misschien omdat er geen tegenstander in persoon was — Brändle vocht tegen zichzelf en, meer nog, tegen de cijfers. Misschien ook omdat iedereen zich net iets te goed beseft dat het record waarschijnlijk niet lang zal blijven staan.

Maar wat zou het: aan het einde van de rit mag Brändle zich recordhouder noemen, zal Voigt hier ook echt niet wakker om liggen — zijn afscheid is allang geweest —, heeft de sponsor van Brändles ploeg de nodige publiciteit gehad, en heeft de kijker een uur lang wielrennen kunnen kijken terwijl het wegseizoen al lang en breed voorbij is. Kortom, een avond met enkel winnaars. Eigenlijk geen klap aan.


Matthias Brändle tijdens het werelduurrecord

zondag 17 augustus 2014

Stromae en David Bowie

Omdat ik in één van de eerste lessen voor 4 VWO een nummer van Stromae wil gebruiken (Papaoutai) heb ik wat zitten rondkijken op YouTube. Want hoewel ik Stromaes muziek al goed kende, was ik met zijn clips vooralsnog onbekend. Die blijken buitengewoon artistiek, en ondersteunen écht het verhaal dat hij met zijn muziek vertelt.

Zo is hij in Tous les mêmes tegelijkertijd zowel een man als een vrouw. Aan één kant heeft hij lang haar en oogschaduw en gedraagt hij zich vrouwelijk, maar wanneer de camera hem vanaf de andere kant filmt ziet hij eruit als een man en gedraagt hij zich ook zo. Ondertussen bezingt hij de eeuwige verschillen en relatieperikelen tussen man en vrouw, van beide kanten. Hij besluit met “Tous les mêmes, tous les mêmes, tous les mêmes, et y’en a marre”, oftewel “allemaal hetzelfde, allemaal hetzelfde, allemaal hetzelfde, en we zijn het zat”.

Ook Papaoutai heeft een originele en artistieke clip. Hierin krijgt een klein jochie maar geen contact met zijn onbeweeglijke vader die er overigens precies zo uitziet als hijzelf, maar dan wat groter. Stromae zelf speelt de vader. Hij kan zich angstaanjagend goed als onbeweeglijke pop neerzetten: aanwezig maar onbereikbaar. De video geeft ook ruimte voor nieuwe interpretaties van de tekst: het is duidelijk dat Stromae zingt over een niet-aanwezig vader, maar in de clip is er toch zeker wél iemand, hoewel onbereikbaar. Is dit dan slechts een droombeeld van het zoontje? En wat betekent dit voor “Sans même devoir lui parler, il sait ce qui ne va pas” (“zonder zelfs met hem te moeten praten, weet hij wat niet gaat”)? Ik dacht altijd dat hiermee bedoeld werd dat zijn moeder zijn afwezige vader aanhaalde om haar verboden op één of andere manier kracht bij te zetten (“dat mag niet van je vader”), maar het zou ook kunnen dat het jongetje wél denkt een goede band met zijn (ingebeelde) vader te hebben. Zonder woorden weet zijn vader wanneer hij zich niet goed voelt. Ik ben heel benieuwd wat mijn leerlingen volgende week te zeggen hebben over deze en andere kwesties!

Toen ik vandaag de uitvoering van Papaoutai bekeek waar Stromae Lowlands op trakteerde, deed de opkomst me heel sterk denken aan een ander, vooralsnog veel groter artiest. Stromae werd namelijk het podium opgedragen, en als een wassen beeld voor zijn microfoon neergezet. Dit had ik al eerder gezien bij live-uitvoeringen van dit nummer, maar deze keer schoot me het beeld te binnen van hoe David Bowie (ja, hij weer!) in 1979 bij een Saturday Night Live-show voor zijn microfoon gezet werd. Hij móest ook wel getild worden, omdat het pak dat hij droeg het niet toestond te lopen.

Ik vraag me af in hoeverre Stromae David Bowie kent en zich er al dan niet bewust door laat inspireren. Behalve deze (triviale) gelijkenis deed namelijk ook de androgyne verschijning die Stromae in Tous les mêmes neerzet me aan Bowie denken. Laatstgenoemde is misschien wel de bekendste artiest die zich graag androgyn kleedde en opmaakte, hoewel ik zo niet een uitdossing voor de geest kan halen waarin beide seksen verenigd zijn op zo’n duidelijk gescheiden wijze, zoals bij Stromae. De kleren die Stromae in de clip draagt, zouden in ieder geval zó uit Bowies kast kunnen komen. En dan nog iets: aan het einde van de video danst de androgyne Stromae met een meisje dat zeer op hem lijkt, en eenzelfde androgyne verschijning is. Wie dacht er nog meer aan de (overigens vrij recente) clip van The Stars (Are Out Tonight), waarin een jonge David Bowie door een vrouw gespeeld wordt, en de oude Bowie zijn jonge, vrouwelijke evenbeeld ontmoet?

Misschien zie ik hier parallellen of invloeden omdat ik die wíl zien — wij mensen willen nu eenmaal graag connecties leggen en structuur zien, ook waar die er eigenlijk niet is. Ik ben daar geen uitzondering op. Maar ook los van elkaar zijn Bowie en Stromae fenomenen die niet alleen door hun muziek indruk maken. En daarvoor zeg ik uit de grond van mijn hart: thank you en merci!


Stromae bij So You Think You Can Dance (2013). Precies zo’n opkomst deed hij gisteren op Low­lands. Daarvan kon ik nog geen losse video vinden, vandaar de keuze voor deze.


David Bowie bij Saturday Night Live (1979)




Stromae, Tous les mêmes


David Bowie, The Stars (Are Out Tonight) (uitgebreide versie)




Stromae in Tous les mêmes


Stromae en zijn vrouwelijke evenbeeld in Tous les mêmes


David Bowie en zijn vrouwelijke evenbeeld in The Stars (Are Out Tonight)

vrijdag 15 augustus 2014

Hassan en Schippers: de gouden races

Het is alweer een hele tijd geleden dat ik op dit platform wat gepubliceerd heb, maar daar is een goede reden voor. Ik was namelijk simpelweg ontzettend druk. Allereerst ben ik van baan gewisseld: ik heb TAT Zetwerk vaarwel gezegd en ben inmiddels begonnen aan het Onderwijs­trainee­ship, waarbij ik als docent Frans aan de slag ga én zelf twee dagen in de week (weer) ga studeren. Daarnaast heb ik tussen het afsluiten van de ene en het opstarten van de andere baan een weekje in Italië doorgebracht, de Tour de France verder gevolgd, een super vette nieuwe zonnebril gekocht (één zoals Peter Sagan ook heeft!), etcetera, etcetera.

Ook deze week ben ik goed onder de pannen: het Onderwijstraineeship is losgebarsten, en ik ben kilo’s powerpointpresentaties aan het voorbereiden voor de lessen die ik volgende week ga geven. Daarbij is het EK atletiek bezig, en vanavond was het, zoals de verslaggever opmerkte, ‘het heerlijk avondje voor Nederland’.

Want wat een races zijn er gelopen! Twee gouden medailles voor Nederland, dankzij Sifan Hassan en Dafne Schippers. Laat ik voorop stellen: een loopnummer kan ik ook waarderen als er geen Nederlanders aan mee doen. Met name de 800 meter, dat volgens mij één langgerekte sprint is — met de mentale verschrikking dat je na één ronde op topsnelheid nóg een ronde moet — en de 1500 meter vind ik fantastisch om te zien. Vanavond was de 1500 meter van de vrouwen dubbel feest om te zien, dankzij de Nederlandse inbreng: ons 21-jarig supertalent Sifan Hassan begon als één van de favorieten aan de race.

Hassan begint op een vrij rustig tempo, en loopt zo’n ¾ van de eerste ronde achteraan in de groep. Op het laatste rechte gedeelte van deze ronde echter geeft ze gas, en snelt met speels gemak langs de andere atleten. Met het ingaan van de tweede ronde pakt ze de koppositie. Maar niet voor lang, want haar Zweedse concurrent Aregawi haalt haar vrijwel direct in. Er ontvouwt zich nu een mega spannende tweestrijd tussen de twee atleten, waarbij de Zweedse lange tijd vooraan loopt. Maar Hassan laat haar niet gaan, klampt aan, volgt het hoge tempo met haar wat wijduit zwaaiende armen en grote passen. Zal ze nog langszij kunnen komen? Ja! In de laatste bocht, buitenbocht erlangs. Ik ben geen groot atletiekkenner, maar ik kan me zo voorstellen dat je een flinke psychologische klap uitdeelt door in de buitenbocht in te halen — hoe klein het feitelijke verschil in de uiteindelijk afgelegde afstand ook mag zijn. Na deze inhaalslag zet Hassan door, vliegt de laatste honderd meter de baan over, pakt steeds meer marge op Aregawi en komt uiteindelijk met ruim twee meter voorsprong de finish over. Een ongelooflijk knappe prestatie. Hassan maakt de hooggespannen verwachtingen waar en wint goud voor Nederland!

Later op deze avond liepen de vrouwen de 200 meter, waarbij de Nederlandse inbreng zelfs tweeledig was: allereerst in de persoon van topfavoriete Dafne Schippers (die al eerder dit EK goud op de 100 meter won), en ten tweede was daar enigszins verrassend Jamile Samuel. Alle ogen waren uiteraard gericht op Schippers. En al vóór de start, bij het voorstellen van de lopers, was duidelijk dat ze blaakte van zelfvertrouwen. Ze zwaait kort in de camera, de adrenaline lijk je door het scherm heen te kunnen voelen. Ze geniet zichtbaar van het gejoel van het publiek. In de vorm van haar leven, en met al een gouden medaille op zak, zet Schippers zich in de startblokken. Geconcentreerd, met een missie. Direct na de start schiet ze met ongelooflijke snelheid weg. De techniek van de Utrechtse is al vaker bejubeld, en ook bij deze race zal dat niet anders zijn. Want wát een mooie loopstijl! Schouders laag, hoofd ontspannen, armen niet te wild zwaaiend maar pompend op het ritme van haar passen. En, vooral ook: wát een snelheid. Haar passen zijn zó soepel, zó efficiënt en zó krachtig, het is echt een genot om te zien. Ze komt als eerste de bocht uit en stormt door richting finish. Met een straatlengte voorsprong op de andere atleten pakt ze het goud. Oppermachtig!

Uiteindelijk wint Schippers zelfs in 22,04, een nieuw Nederlands record. Zichtbaar geëmotioneerd hoort ze het volkslied aan bij de huldiging. Dit had ze in haar hoofd, twee keer goud. Wat een fantastische sporter en een geweldig kampioen!


De gouden races van Hassan en Schippers

Een geëmotioneerde Schippers bij de huldiging

zondag 13 juli 2014

Peter Sagan, geweldenaar

Het is weer juli, en dat betekent: Tour de France! Hoezo komkommertijd? Uren en uren televisietijd worden gevuld met live beelden, herhalingen, voorbeschouwingen, nabeschouwingen, interviews met renners, kenners (al dan niet zelfbenoemd), alles. Heerlijk. Om ook mijn steentje bij te dragen aan de enorme overvloed aan tourgerelateerde berichten, vandaag een stuk over één van de smaakmakers van het peloton: Peter Sagan!

Peter Sagan, wat een geweldenaar. 24 jaar oud en al 63 professionele overwinningen op zijn conto, waarvan 4 etappe-overwinningen in de Tour. De afgelopen twee jaar nam hij de groene trui mee naar huis, en ook dit jaar lijkt hij een zekerheid voor het puntenklassement. Na acht etappes staat hij al meer dan honderd punten voor op de nummer twee. Dus hoewel Parijs nog ver is, lijkt het reëel om te zeggen dat als Peter Sagan recht op zijn fiets blijft zitten en geen gekke dingen doet, hij die groene trui ook dit jaar zonder problemen naar zijn thuisland Slowakije fietst.

Het enorme aantal overwinningen toont wel aan dat Sagan een veelvraat is. Hij wil alles winnen wat los en vast zit. In de finale van een etappe kan hij zich dan ook vaak niet beheersen: hoewel hij een enorm sterke eindsprint heeft, versnelt hij vaak al eerder. Niet altijd even slim, maar Sagan is nu eenmaal geen behoudende renner. En ook geen behoudend persoon. Hij is een krachtpatser en een patser, is één en al bravoure en brutaliteit op de fiets én daarbuiten. Tijdens de helse editie van Milaan-San Remo in 2013 bijvoorbeeld, waarbij het peloton een deel van het parcours per bus moest afleggen door de vreselijke weersomstandigheden. “Hey... It's nice caffe break during the race Milan- SanRemo...” twitterde Peter Sagan doodleuk vanuit de bus. Met daarbij een vrolijke foto van hemzelf met een stuk taart. Maar net als op de fiets doet hij niet altijd even slimme dingen: veelbesproken is bijvoorbeeld het ‘billenknijpincident’,waarbij Sagan bij de prijsuitreiking van de Ronde van Vlaanderen 2013 doodleuk in de billen van een rondemiss kneep. Een veelvraat, zoals gezegd.

Er zijn inmiddels bijnamen te over voor de branieschopper uit Slowakije. The Terminator was één van de eerste, tijdens de Tour van 2012 verbasterd tot Tourminator. In de Tour van 2013 noemde Sagan zich graag The Hulk, en reed hij rond op een fiets met een afbeelding van de groene spierbundel erop. En dit jaar? Dit jaar heeft hij zich een kapsel à la Hugh Jackman in de rol van Wolverine aangemeten en noemt hij zich zo. Wolverine dus, niet Hugh Jackman. En ook dit jaar is zijn fiets gecustomized: Wolverine’s ogen kijken je dreigend aan vanaf de horizontale framebuis.

Wheelie boy, zo wordt hij ook wel eens genoemd. Eén van de specialiteiten van Sagan is namelijk de wheelie; hij rijdt tot groot vermaak van het publiek graag stukken op enkel zijn achterwiel. Bij de beklimming van de Alpe d’Huez tijdens een touretappe haalde hij dit kunststukje ook uit, en strooide hij onderwijl handkusjes naar het publiek. Uiteindelijk fietste hij zelfs een stukje helemaal zonder handen, enkel op zijn achterwiel. Bij zijn overwinning in Gent-Wevelgem 2013 en de GP Montréal in datzelfde jaar kwam hij met een wheelie de finishlijn over, maar de leukste manier waarop Sagan een overwinning vierde is wat mij betreft de derde etappe van de Tour de France 2012:

Overigens heeft Youtube nog veel meer filmpjes in de aanbieding van een Sagan die trucjes uithaalt. Een favoriet van me is “Sagan parking his bike”, waarin hij zijn fiets even op het dak van een auto zet:

Inclusief vette knipoog aan het eind. Ja, ik ben Sagan-fan. En ik heb hem met stip op één in mijn Tourtotoploeg gezet en daarbij verheug ik me op wat gekke juichtaferelen, dus hopelijk fietst hij nog één of meer etappezeges bij elkaar deze Tour!



Update: hoewel een etappezege nog altijd op zich laat wachten, heeft Sagan al wel weer de trukendoos opengetrokken deze Tour:

donderdag 3 juli 2014

Postmodernisme op het vliegveld

Berlijn! Drie weken geleden was ik er, en het is zonder enige twijfel mijn lievelingsstad. Geen stad op aarde die zó’n roerige geschiedenis kent, waarvan de sporen nog zó duidelijk overal te vinden zijn. En dan heb ik het niet slechts over de duidelijke oost-westscheiding die vanaf de Fernsehturm zo duidelijk te zien is, maar over de gehele atmosfeer. Er is geen stad waar de geesten van de historie zo nadrukkelijk doorheen waren, en waar elk gebouw, elke muur zoveel geschiedenis ademt. En er is zeker geen stad waar de geest zo uit de fles is als Berlijn anno nu.

Want wat een vrijheid, wat een creativiteit! De bevolking anno nu lijkt door de gevallen regimes uit het verleden elke vorm van overheersing bij voorbaat af te wijzen. Ze heeft te vaak een door de overheid opgelegd ideaal voor ogen gehad om nog te geloven in een van hogerhand bepaald universeel doel voor de mensheid c.q. de inwoners van de stad. Het gevolg? Een ontspannen, licht anarchistische sfeer waarin iedereen en alles de ruimte krijgt om zichzelf te zijn — en te blijven.

Ik was zeer onder de indruk van het in onbruik geraakte vliegveld Berlin-Tempelhof, dat sinds een aantal jaar dienst doet als park. Niet dat er vijvers zijn aangelegd, of wandelpaden, een exotische vlindertuin of een Japans theehuis. Nee, het terrein ligt er nog haast net zo bij als in de tijd dat er dagelijks vliegtuigen landden. Maar dan wat meer overwoekerd. De 380 hectare geven een enorm gevoel van vrijheid. Bezoekers worden omringd door gras, wat rijtjes bomen, en heel veel asfalt — grotendeels begroeid. Op de beter onderhouden stroken leven wielrenners, skaters, en hardlopers zich uit. Een paar vervallen vliegtuigen completeren het beeld. De terminal en de luchtverkeerstoren tekenen zich als slapende reuzen tegen de horizon af. Hun tijd is geweest, maar ze zijn er nog steeds. Mogen er nog steeds zijn.

Het is duidelijk: je loopt dwars door de geschiedenis. Een rijke, bewogen geschiedenis. In de nazi-jaren was Berlin-Tempelhof bestemd hét vliegveld te worden van de hoofdstad van het Derde Rijk. Hoewel de luchthaven al voor 1933 bestond, werd ze in 1939 feestelijk heropend als onderdeel van het grote Generalbebauungsplan für die Reichshauptstadt. Tijdens de Koude Oorlog speelde Berlin-Tempelhof vervolgens een cruciale rol als eindpunt van de beroemde Luftbrücke die West-Berlijn met Amerika en het westelijk deel van Europa verbond. Na 1989 werd het vliegveld nog zo’n tien jaar intensief gebruikt voor korte- en middellange-afstandsvluchten, maar aan het begin van deze eeuw raakte ze in onbruik ten gunste van andere Berlijnse luchthavens. Zo kwam het in 2008 tot sluiting van het roemruchte Berlijnse vliegveld. Maar waar de bestemming van het terrein veranderd is, is het erfgoed nog intact. Respect voor de geschiedenis als één van de steunberen van het hedendaagse Berlijn.

Tijdens mijn verblijf in Berlijn zat het postmoderne gedachtegoed voortdurend in mijn hoofd, ook toen ik door het Tempelhofer Park liep. Mijn eerdere duiding van de inwoners van Berlijn, dat ze “te vaak een door de overheid opgelegd ideaal voor ogen [hebben] gehad om nog te geloven in een van hogerhand bepaald universeel doel voor de mensheid c.q. de inwoners van de stad” is min of meer rechtstreeks overgenomen uit het gedachtegoed van Jean-François Lyotard. Deze postmoderne Franse filosoof schreef in zijn La condition postmoderne (1979) over de de ondergang van de metavertellingen, oftewel de ‘grote verhalen’ waarnaar westerse maatschappijen werden (en worden) ingericht. Het christendom, de Verlichting met de rede als hoogste goed, maar ook het nationaal-socialistische ideaal van de jaren 1933—1945 en het socialistische droombeeld dat het DDR-regime voor ogen had.

Geen van deze metavertellingen is immers de ware gebleken. Hoe fanatiek de aanhangers ook waren, elk van de ‘grote verhalen’ bleek een beperkte houdbaarheid te hebben. En elke keer opnieuw kreeg de mensheid te maken met een zogenaamd Stunde Null, een omslagpunt in de geschiedenis wanneer de ene ideologie gevallen is en de tijd van de volgende aanbreekt. In 1933, wanneer de nationaal-socialisten aan de macht komen en het tijdperk van het Derde Rijk aanbreekt. In 1945, wanneer alle parameters weer op nul worden gezet en de bevolking massaal de herinneringen aan de Tweede Wereldoorlog onderdrukt. In 1949, met de oprichting van de socialistische DDR. En in 1989, wanneer het neerhalen van De Muur wéér een nieuw tijdperk inluidt. Want ook het socialisme heeft gefaald.

In Berlijn is inmiddels te veel gebeurd om nog open te staan voor een volgend groots droombeeld. De lei kán niet meer schoongeveegd worden, de alom aanwezige pijnlijke geschiedenis heeft het geloof in een nieuwe universele ideologie afgebroken. Op individueel en kleinschalig niveau is alles mogelijk, maar voor grote vooruitstrevende ideeën is weinig animo. Berlin-Tempelhof illustreert dit perfect. Geen Stunde Null voor het voormalig vliegveld, geen breeduitgemeten herstart. Het groteske idee van architect Jakob Tigges een enorme berg uit de grond te stampen is blijven steken bij een hippe website, de bevolking is allergisch voor elk ver- of bebouwingsplan. De oude luchthaven willen ze zoveel mogelijk intact laten. Hierdoor vormt Berlin-Tempelhof niet alleen een uniek park, maar is het ook een gigantisch Denkmal. Want in de stilte die op de uitgestrekte vlakte heerst kan men niet anders dan terugdenken aan de (op zijn zachtst gezegd) turbulente geschiedenis van de Duitste hoofdstad, die zich ook op Berlin-Tempelhof afgespeeld heeft. En kan men niet anders dan lessen trekken uit wat geweest is. Postmoderne lessen, wellicht. Allicht.


Berlin-Tempelhof (2014)



maandag 9 juni 2014

Heavenfaced

Wat is dat toch met Trouble Will Find Me, het laatste album van The National? Vorige maand schreef ik al over “I Should Live in Salt”, deze maand wil ik graag aftrappen met mijn interpretatie van “Heavenfaced”, het zesde nummer van de plaat.

Want hoe vaker ik dit nummer luisterde, hoe duidelijker ik een beeld voor ogen had. Een beeld dat de meesten waarschijnlijk wel zullen kennen: het komt uit de slotscène van Gladiator (2000), waarin de stervende gladiator Maximus (Russel Crowe) in zijn hoofd teruggaat naar de velden waar zijn huis staat en waar zijn vrouw en zoontje op hem wachten. Hij laat zijn hand over de aren glijden, geniet van de wind in zijn haar, van de rust die heerst, en ziet hoe zijn zoontje op hem af rent. Dan wordt het scherm zwart.

“Heavenfaced” interpreteer ik als een nummer waarin een stervende man, in het voorportaal van de hemel, in zijn hoofd nog één keer bij zijn geliefde is. Zoals Maximus in Gladiator. Minpunt in deze vergelijking is dat Maximus’ vrouw en kind zelf al gestorven zijn (waardoor Maximus als het ware “thuiskomt”), waar dat bij de ikfiguur in “Heavenfaced” volgens mij niet het geval is (en de ikfiguur dus juist weggaat). Maar hoewel de beweging omgekeerd is, zijn tussen de twee momenten zelf veel parallellen te zien. Hieronder de tekst met tussendoor mijn commentaar.


I could walk out, but I won’t
In my mind I am in your arms
I wish someone would take my place
Can’t face heaven all heavenfaced
No one’s careful all the time
If you lose me, I’m gonna die

Het eerste couplet geeft direct de situatie weer: de stervende ikfiguur is in zijn hoofd bij zijn geliefde, voor de laatste keer. Een gelukzalig moment dat hij zo lang mogelijk vasthoudt, want zodra dit moment voorbij is, sterft hij en laat hij haar definitief achter op de aarde. Na de laatste zin komt een kleine muzikale bridge, om de woorden goed te laten doordringen — en misschien om de ikfiguur de gelegenheid te geven een moment in stilte te genieten?

How completely high was I
I was off by a thousand miles
Hit the ceiling, then you fall
Things are tougher than we are
I could walk out, but I won’t
In my mind I am in your arms
I wish someone would take my place
Can’t face heaven all heavenfaced

In het tweede couplet blikt de ikfiguur terug op de tijd vlak voor zijn sterven. Het wordt duidelijk dat hij op het hoogtepunt van zijn geluk was, en misschien wel omkwam juist omdat hij (teveel) met zijn hoofd in de wolken liep. Na deze terugblik verschuift de focus weer naar het heden: het begin van het eerste couplet wordt herhaald.

Let’s go wait out in the fields with the ones we love
Let’s go wait out in the fields with the ones we love
Let’s go wait out in the fields with the ones we love
Let’s go wait out in the fields with the ones we love

Vooral door dit intermezzo, waarin tot vier keer toe “Let’s go wait out in the fields with the ones we love” wordt geopperd moest ik aan Gladiator denken. Het heerlijke moment in het voorportaal van de hemel: voor de ikfiguur duurt het te kort. Hij zou het liefst al veel eerder met zijn geliefden de velden in gaan om in die setting de dood af te wachten.

She’s a griever, not a believer
It’s not a fever, it’s a freezer
I believe her, I’m a griever now
She’s a griever, not a believer
It’s not a fever, it’s a freezer
I believe her, I’m a griever now

Na het rustig gezongen intermezzo komt er wat tempo in de vocalen. Dankzij de rijmende woorden die elkaar snel opvolgen gaat het ritme omhoog. Wat mij betreft is dit niet het meest duidelijke deel van de tekst, maar ik vermoed dat de ikfiguur hier echt sterft. Het besef dat hun leven samen over is, slaat eerst bij zijn geliefde in en daarna bij hemzelf. Het is geen ziekte of blessure die overgaat (“It’s not a fever”), het is definitief gedaan (“it’s a freezer”). Het lome, gelukzalige moment is voorbij, en gelijk met het snellere ritme van de vocalen komt ook de rit naar de hemel in een stroomversnelling.

Because we’ll all arrive in heaven alive
We’ll all arrive
Because we’ll all arrive in heaven alive
We’ll all arrive

De hoofdgedachte van het nummer wordt samengevat in het laatste couplet: je sterft zoals je op het moment van sterven leeft. Sterven op het hoogtepunt van je geluk is sterven met een glimlach om je lippen (“heavenfaced”), maar tegelijkertijd neem je ook het verdriet van het besef een geliefde achter te laten op aarde mee naar de hemel.


Het leuke aan literatuur, en daarmee ook aan songteksten, is dat er niet per definitie één waarheid is. Eén tekst kan op zóveel verschillende manieren geïnterpreteerd worden. Op www.songmeanings.com worden weer andere, nieuwe inzichten gegeven in de tekst van “Heavenfaced”. Hoewel ik de ene uitleg sterker vind dan de andere, is het in alle gevallen leuk om te lezen hoe anderen dit nummer beleven. Hierboven heb ik mijn interpretatie uitgewerkt, zonder te willen claimen dat dit de juiste is. Mocht iemand de tekst of delen ervan heel anders opvatten: laat vooral van je horen, ik ben benieuwd!


Gladiator (2000)


The National, “Heavenfaced”

maandag 19 mei 2014

Dans la maison

Afgelopen zondag heb ik Dans la maison gekeken. Een film die ondanks beperkte actie en beperkte ruimtes van begin tot eind boeit, dankzij een zeer intrigerend plot. Een film waarin door de samensmelting van (vertel)realiteit en fictie alles mogelijk is, en niet in positieve zin.

Dans la maison gaat over Germain, leraar Frans, en zijn leerling Claude. Laatstgenoemde beschrijft in een opstel hoe hij in het huis van klasgenoot Rapha binnen is gekomen, iets wat hij al lang wilde — de reden waarom Claude zo gebiologeerd is door het huis en zijn bewoners krijgen we niet te weten. Het opstel is goed geschreven en prikkelt Germain. Hij moedigt Claude aan door te gaan met schrijven. Claude geeft hier graag gehoor aan, en dringt steeds dieper door in de familie van Rapha, die behalve zoonlief uit vader Rapha sr. en moeder Esther bestaat. Al gauw echter begint realiteit en fictie in zijn opstellen door elkaar te lopen, deels door de aanwijzingen van Germain (“Rapha jr. is een vlak personage zonder enig conflict! Geef hem toch meer diepgang!”), en deels door de verborgen verlangens van Claude zelf die zich steeds prominenter uiten in gefantaseerde stukken in zijn opstel.

Maar welke gebeurtenissen zijn licht aangepast of aangedikt om aan de tips van Germain gehoor te geven, wat is pure fantasie en wat gebeurt er nu echt in het huis? Hoe verder de film vordert, hoe minder je als kijker weet wat je kunt vertrouwen. Eerst heb je nog het houvast dat pas wanneer Germain of zijn vrouw de verhalen van papier leest, de verhaallijn rond Claude en de familie Rapha wordt ontvouwen. Later is hier helemaal geen papier meer voor nodig, en fictie en realiteit raken al helemaal verwikkeld wanneer Germain óók in het huis van de Rapha’s opduikt en directe aanwijzingen geeft over het verloop van het verhaal dat zich recht voor hem afspeelt.

Het inkaderen van een verhaal in een verhaal (mise en abyme) is natuurlijk een beproefd concept. Eén van mijn favoriete auteurs, Paul Auster, is hier een meester in: in zijn boeken is soms direct duidelijk dat we met een raamvertelling te maken hebben (ik denk aan Man in the dark), soms is dit subtieler. Het beste voorbeeld hiervan is het briljante Invisible, waarin de secundaire verteller overigens ook onbetrouwbaar blijkt. Deze grijpt echter niet rechtstreeks in in de tweede laag, hij presenteert de gebeurtenissen alleen overgoten met een sausje van fantasie en een iets teveel aan eigen interpretatie. Een voorbeeld van een boek waarbij iemand uit de eerste laag wél rechtstreeks ingrijpt in de gebeurtenissen die zich een vertellaag lager afspelen, is Het oneindige verhaal van Michael Ende. In dit boek is het Bastiaan zelf die uiteindelijk het rijk Fantasia redt, waarover hij in een boek leest.

In Het oneindige verhaal zorgt het ingrijpen in de lagere vertellaag niet voor een gespannen sfeer. Integendeel, de versmelting van vertelwerkelijkheid en fantasie zorgt er juist voor dat Bastiaan allerlei buitengewone avonturen in Fantasia beleeft.

De sfeer in Dans la maison daarentegen wordt spannender en spannender. Hoewel Claude al meteen wordt neergezet als een wat vreemd joch (hoe hij in het huis van zijn ‘vriend’ Rapha diens ouders bespioneert, hoe berekenend hij de vriendschap met Rapha opbouwt, de wat neerkijkende toon waarmee hij mensen beschrijft), wordt hij hoe langer hoe enger. Niet alleen worden zijn verhalen steeds onbetrouwbaarder, ook lijkt hij steeds uitgekookter en killer te werk te gaan. En vooral: hij schrijft alles op, dus hij maakt het verhaal. Door het vervagen van de grens tussen eerste- en tweede verhaallijn lijkt Claude als een poppenspeler te beschikken over de lotgevallen van Rapha en zijn familie. Tot het een zaak van leven en dood lijkt — of is?

Het zwakke punt van de film is wat mij betreft het wat softe einde. Enerzijds was ik opgelucht na de ontknoping, anderzijds is het zonde dat de opgebouwde spanning en de opgestapelde vragen niet in een verwoestende climax resulteren. Geen vuurwerk in de finale dus, maar een sereen eindshot dat wat mij betreft de rest van de film wat afzwakt. Wat het overigens wel weer tot een prima film voor op de zondagavond maakt.


zaterdag 10 mei 2014

Zout

Eén van de mooiste zinnen uit de muziekgeschiedenis komt wat mij betreft voor rekening van The National. Ik heb het openingsnummer van hun laatste album Trouble Will Find Me nu al een half uur op repeat staan, en elke keer weer voel ik een brok in mijn keel opkomen als zanger Matt Berninger de woorden uit de titel zingt: ‘I should live in salt for leaving you behind’.

Hoewel ik het hele nummer enorm mooi vind — van de muziek tot de vocalen tot de tekst in zijn geheel — springt deze zin er voor mij echt uit. Hij roept een in-en-in tragisch beeld op, van iemand die verscheurd door verdriet en schuldgevoel op een plek leeft waar niets kán leven. Op een zoutvlakte, waar de zon genadeloos brandt en waar het water dat te vinden is de dorst alleen maar erger maakt. Waar zoutkristallen in open wonden en in alle slijmvliezen prikken, en waar de boetedoener uiteindelijk in het gekristalliseerde zout van zijn eigen tranen zal zitten. Zijn tijd uit zal zitten.

Op internet wordt de vergelijking met het oudtestamentische verhaal van de vernietiging van Sodom en Gomorra veelvuldig gemaakt. In dit verhaal (Gen. 18—19) worden de zondige steden vernietigd met zwavel en vuur. De gewaarschuwde Lot weet met zijn gezin te ontkomen, maar zijn vrouw kijkt tegen de instructies van God in achterom en verandert terstond in een zoutpilaar.

Zelf vind ik die vergelijking niet helemaal opgaan. Zeker, de vrouw van Lot keek ook terug op wat ze niet heeft kunnen redden, net als de ikfiguur uit het nummer. Maar waar zij direct in een zoutpilaar verandert en niet verder leeft, zingt Berninger over het verder leven in zout. En dat is ook het tragische wat uit ‘I should live in salt for leaving you behind’ spreekt: het boete doen, het langdurige lijden omdat je iemand hebt achtergelaten waar je bij had moeten blijven. Het dubbele verdriet: de pijn die niet alleen bestaat uit het verder leven an sich zonder degene die je achterliet, maar ook uit het stekende schuldgevoel dat jij de foute keuze gemaakt hebt alleen verder te gaan.

De rest van het nummer lijkt te wijzen op een (ex)geliefde die achter is gelaten (hoewel betwistbaar), maar ik wil het graag alleen over die ene zin ‘I should live in salt for leaving you behind’ hebben. Want wanneer ik die zin hoor vergeet ik de rest van het nummer, en zie ik het eerder geschetste beeld voor me van een gebroken persoon op een kale zoutvlakte. De gedachten van die persoon gaan in mijn beleving niet per se uit naar een (ex)geliefde, maar kunnen evengoed uitgaan naar een vriend, vriendin, broer, zus, of een ander familielid. Iemand van wie de ikfiguur houdt en had moeten helpen, bij had moeten blijven. Maar de ikfiguur liet de ander aan zijn of haar lot over, met alle gevolgen van dien. En nu is de ikfiguur die verliet zelf de verlatene, alleen met pijn en zout. Misschien verandert hij op den duur zelf in een zoutpilaar, je zou het haast hopen.

Overigens dacht ik bij het horen van ‘I should live in salt for leaving you behind’ aan een ander, meer recent literair werk. Wie Hhhh van Laurent Binet heeft gelezen herinnert zich wellicht het dorp Lidice dat niet herinnerd mocht worden; “Het bevel luidt Lidice letterlijk van de kaart te vegen. ... men strooit zout over de aarde om er zeker van te zijn dat er niets meer ontkiemt.” Bij het lezen van dit boek stroomde het zoutwater ongeremd uit mijn ogen; net als The National heeft Binet zeldzaam talent voor het oproepen van pijn juist door mooie teksten. Wellicht later meer hierover.


The National, “I Should Live in Salt”

zondag 20 april 2014

Over flamingo’s en achtbanen

Mijn gedachten raasden deze ochtend weer eens rond alsof mijn hoofd een achtbaan was. Eigenlijk valt mijn gemiddelde gedachtegang goed te vergelijken met mijn wikipediagedrag: op elke pagina die ik lees zie ik wel een interessante term die een link blijkt te vormen naar een volgend artikel, en zo kan ik moeiteloos van de Franse Revolutie via graanprijzen en Afghanistan naar volleybal komen. Vanmorgen legde ik (in mijn hoofd) de route flamingo’sNevadaachtbanen af, en toen ik besefte hoe ik in mijn hoofd moeiteloos deze wikipedia-achtige sprongen door ruimte en tijd kon maken, besloot ik ze voor deze keer vast te leggen en uit te werken. Om nu een spreekwoordelijk dia-ochtendje te houden van de ommelandse reis die ik vanmorgen al gemaakt heb.

Flamingo’s! Waarom dacht ik in hemelsnaam aan flamingo’s? Ik heb geen idee. Ik vind het leuke beesten, ze hebben iets kunstzinnigs over zich, alsof het eerder versieringen van de natuur zijn dan dat ze winnaars van Darwins survival of the fittest-competitie zijn. Wikipedia lijkt deze opvatting overigens te onderschrijven: toen ik net eventjes op de flamingowiki keek kwam ik al verdacht snel op de pagina van de plastic flamingo’s, oftewel flamingobeelden om je tuin mee te versieren. Een stuk beter dan tuinkabouters, als je het mij vraagt. Maar kennelijk vormen ze hét symbool van de Amerikaanse koopzucht en zijn ze het toonbeeld van kitsch in de achtertuin. A la! Ik dwaal af.

Laat ik de route van vanmorgen herpakken; op naar Nevada, de bekende woestijnstaat in de Verenigde Staten. Met Las Vegas als stralend middelpunt, dan wel niet geografisch, dan toch zeker gevoelsmatig. Nevada, met als klinkende bijnamen The Silver State en Battle Born State. De oplettende lezer ziet de tussenstations in de stap van flamingo’s naar Nevada nu gemakkelijk liggen. Flamingo, zo heet het soloalbum van Brandon Flowers, zanger van The Killers. Het laatste album van The Killers heet dan weer Battle Born, naar de bijnaam van Nevada. Hello Nevada!

Vervolgens gingen mijn gedachten terug naar september 2012, toen ik een maand in de Verenigde Staten vertoefde en we onder meer Nevada aandeden. En toen we toch eenmaal in Nevada waren, hebben we Las Vegas meteen ook maar bezocht om een paar puntjes op de 31 te zetten. Van het casino in Fremont Street naar het casino hier in Utrecht is een kleine stap. Zo kwam ik uit bij de uitjes met mijn collega’s, die bijvoorbeeld naar de roulettetafels achter de jaarbeurs hebben geleid. Het volgende uitje dat in de planning staat is een bezoekje aan achtbanenpark Walibi. Op het moment dat ik vanmorgen in mijn hoofd de Goliath al instapte, dacht ik “wow, mijn gedachten razen nu rond alsof mijn hoofd zélf een achtbaan is”. Zodoende was de eerste zin van dit stukje geboren, en heb ik de route nogmaals afgelegd. Nu is het tijd om verder te denken. Ik zal niet de rest van de dag de tussenstations van mijn gedachtegang vastleggen en uitleggen, maar ik kan de eerste landmarks al wel geven (opdracht: probeer de tussenstations in te vullen!): achtbanenautoU2, New Years’ DaykamperenTIJDSNOOD — moet nú gaan.

zondag 30 maart 2014

“La douleur exquise”

Een paar dagen geleden stuitte ik op de facebookpagina Word porn, die ik met één druk op de knop van een duimpje extra voorzag. Word porn publiceert elke paar uur een mooie zin, een mooi woord, etc. Het leeuwendeel bestaat uit quasi-diepzinnige uitspraken, zoals het gisteren gepubliceerde “The strongest drug that exists for a human is another human being.”. (Let ook op de punt achter “being”, waardoor de tegeltjeswijsheid als voldongen feit gepresenteerd wordt: de sterkste drug die er voor een mens bestaat is een ander mens, punt uit.) Tamelijk walgelijk. Waar ik overigens mijn wenkbrauwen optrok en snel weer verder scrollde, hebben inmiddels al ruim 127.000 andere Word porn-fans deze uitspraak met een “like” beloond, en is hij al zo’n 26.300 keer gedeeld. En dat in één dag tijd.

Maar behalve weeïge oneliners biedt de pagina ook mooiere woorden aan. Quotes uit boeken of van schrijvers (Bukowski is favoriet), of woorden of begrippen uit een andere taal die een specifieke betekenis hebben. In de laatste categorie zag ik het Franse “La douleur exquise” voorbij komen, vertaald met “the heart-wrenching pain of wanting the affection of someone unattainable”. Een zwaar romantisch begrip, dat in het Frans een gedicht op zich is. Spreek het maar een paar keer hardop uit om te begrijpen wat ik bedoel. “La douleur” heeft lange, ronde klinkers; het woord is heerlijk zwaar uit te spreken. Ellende, langdurende ellende. De toevoeging “exquise” geeft het begrip een scherpe rand: na het korte, harde “ex” volgt de lange “ui” waarbij je gezicht in een gepijnigde grimas getrokken wordt. Als je het overdreven uitspreekt (het beste te doen in een afgesloten ruimte zonder gezelschap), hoor je de betekenis van het begrip al in de klanken die je vormt.

Het begrip wierp mij een aantal jaar terug in de tijd, toen ik nog Frans studeerde en de gedichten van schrijvers als François Villon, Charles Baudelaire, Joachim du Bellay (zijn naam vond ik mooier dan zijn gedichten), en Stéphane Mallarmé bestudeerde. Met name in de romantische literatuur is het Frans de taal bij uitstek om het gevoel van spleen (zwaarmoedigheid), of van ennui (existentiële verveling) uit te drukken — en ook hier: spreek het woord “ennui” een paar keer hardop uit, en het zal al gauw een verveelde klank krijgen.

In die tijd kwam ook de novelle Sylvie (1853) van Gérard de Nerval voorbij, en toen ik vanmorgen mijn aantekeningen over dit stuk herlas, was de link met “La douleur exquise” gemakkelijk gelegd. In Sylvie vertelt de ikfiguur over de drie vrouwen die hij heeft liefgehad of liefheeft. Het gaat om Sylvie, een meisje uit zijn geboortedorp, om Adrienne, een schoonheid die op een gegeven moment het klooster in gaat, en om Aurélie, een actrice in Parijs. Alle drie de vrouwen zijn onbereikbaar: Sylvie trouwt met een ander en krijgt daar twee kinderen mee, Adrienne zit in het klooster en sterft daar op een gegeven moment — iets waar de verteller pas jaren later achter komt —, en Aurélie gelooft niet dat hij echt van haar houdt (“Vous ne m’aimez pas, [...] vous cherchez un drame!”) en heeft bovendien een andere vriend.

In deze laatste scène gaat de verteller aan zijn eigen gevoelens twijfelen: “Ces enthousiasmes bizarres que j’avais ressentis si longtemps, ces rêves, ces pleurs, ces désespoirs et ces tendresses, ... ce n’était donc pas l’amour? Mais où donc est-il?” (“Dat bizarre enthousiasme dat ik zo lang voelde, die dromen, die tranen, die wanhoop en die warme gevoelens... dat was dus geen liefde? Maar waar is die dan?”). En hier zit de crux: de novelle draait niet om (het vinden van) de ware liefde, maar om het gemis ervan en de “douleur exquise” die dit teweegbrengt. De ikfiguur zal nooit zijn droomvrouw vinden, hij zal altijd blijven hunkeren. Aurélie verwoordt het heel treffend met het eerder aangehaalde “vous cherchez un drame!”; de verteller is continu op zoek naar een onbereikbare vrouw, maar zodra ze iets te dichtbij komt verplaatst De Nerval de focus naar een volgend ideaalbeeld. “La douleur exquise” wordt zodoende gekoesterd, gevoed, en vormt de rode draad in de novelle.

Van Facebook naar 19e eeuwse Franse roman, de stap blijkt kleiner dan ze op het eerste gezicht lijkt!

vrijdag 14 maart 2014

The Veils ― Time Stays, We Go
Voorbeschouwing op het concert in Paradiso, 14/03/2014

Sommige bands blijven je achtervolgen. Nu ben ik sowieso vrij trouw qua muziekkeuze: ik kan tot in den treure naar bepaalde muziek luisteren, en als muziek eenmaal op mijn mp3-speler staat dan is de kans zeer groot dat het jaren later nog op dezelfde plek staat. The Veils vormen één van de bands die ik al bijna een decennium beluister. Dankzij last.fm (hoera voor dataverzameling en statistiekjes!) kan ik inmiddels liefst 6,5 jaar terugkijken in mijn muziekgeschiedenis, en vanaf de eerste dag dat ik de plug-in gebruikte (dat was op 19 september 2007), staan The Veils in mijn library. Waarschijnlijk kende ik de Nieuw-Zeelandse band ook voor die datum al wel, maar aangezien de vastgelegde geschiedenis van mijn muziekconsumptie pas toen begon, geldt 19 september 2007 als mijn muzikale Stunde Null — en daarom kunnen we stellen dat ik sinds het begin der tijden al naar The Veils luister, en dat nog altijd doe.

Ik zou mezelf geen superfan van The Veils noemen. Zo had ik pas negen maanden na verschijning het nieuwste album in mijn collectie, en ondanks dat ik al kaartjes had gekocht om naar het concert in Tivoli de Helling te gaan, vorig jaar in juni, besloot ik op het laatste moment toch niet te gaan. Natuurlijk had ik daar wel redenen voor, die in die tijd zwaar wogen, maar het toont wel aan dat het concert niet met dikke viltstift in mijn agenda geschreven was. Bovendien heb ik ook wel perioden waarin ik minder naar hun muziek luister, en de nummers binnen een seconde doorspoel wanneer mijn mp3-speler ze aandraagt.

Maar, zoals ik dit stuk al begon, sommige bands blijven je achtervolgen. Op dit moment zit ik dan ook weer eens in een The Veils-fase, die eind januari begon met de ontdekking van hun nieuwste album en die nog altijd aanhoudt. Gelukkig maar, want vanavond geven ze een optreden in Paradiso — en ik ben erbij!

Het optreden zal voornamelijk in het teken staan van hun nieuwste album Time Stays, We Go, dat inmiddels al bijna een jaar oud is. Het is naar mijn mening een zeer sterk album, met nummers waarin de kenmerkende stem van Finn Andrews weer goed uitkomt (zij het minder rauw dan we gewend zijn van eerdere albums), waarin de vele muzikale lijnen een sterke ondersteuning bieden en waarin de teksten weer precies poëtisch genoeg zijn — ze laten ruimte voor eigen interpretatie zonder te abstract te worden.

Het album opent met het furieuze “Through the Deep, Dark Wood”, meteen een heerlijke binnenkomer. De rest van de cd is minder heftig; de nummers zijn rustiger, en Finn Andrews zingt meer op gemak — zoals eerder gezegd een groot verschil met eerder albums, waarbij ik met name denk aan Nux Vomica (letterlijk “Notenkots” — what’s in a name!). Het tempo ligt minder hoog, overigens zonder te vervelen. Nummers als “Sign of Your Love”, “Birds” en het klaaglijke “Candy Apple Red” zijn dankzij de bezwerende stem van Finn Andrews meeslepende, emotionele nummers. Eén uitzondering moet genoemd worden: het laatste nummer, “Out from the Valley & Into the Stars” is een vrij saai, verhalend nummer dat wat mij betreft een overbodige toevoeging aan het album is.

De titel van het één na laatste nummer, “Another Night on Earth” verwijst terug naar “One Night on Earth” van Nux Vomica, niet toevallig ook daar het één na laatste nummer. “Another Night on Earth” is muzikaal gezien een vrij opgeruimd nummer voor The Veils’ doen, maar uit de tekst spreekt diepe vertwijfeling: “Do we just not matter at all or is that the Gods are insane?/Or is it the troubles of the universe or just the troubles of the human brain?//Is it worth it if I get hurt? Just for another night on this earth?”. Het is bekend dat Finn Andrews lange perioden met depressies kampt, en hij weet zijn gevoelens en twijfels als geen ander in muziek om te zetten. Dit overigens zonder ooit deprimerend te klinken; de muziek van The Veils is emotioneel en bij vlagen duister, maar zelden een aanslag op je eigen gemoedstoestand. Eerder zetten de teksten je aan het denken en verwoorden ze de vertwijfeling die bij iedereen in meer of mindere mate wel bekend is.

Bij de twee eerdere concerten van The Veils die ik heb meegemaakt (ik kon ze op last.fm niet meer terugvinden, dus ze zullen allebei vóór 27 september 2007 geweest zijn) maakte de band de uitstekende livereputatie meer dan waar. Ook vanavond verwacht ik een emotioneel, meeslepend optreden, waarin Finn Andrews met alles wat hij in zich heeft de gedachten van zijn getroebleerde geest over het publiek uit zal storten. En hopelijk wordt het concert afgesloten met het gevoel dat ook uit het einde van “Another Night on Earth klinkt: “And it’s worth it if I get hurt, just for another night on this earth(/I hope I don’t go ‘til I’ve seen everything/I hope I don’t go ‘til I’ve felt everything…)”.


The Veils, “Through the Deep Dark Wood”

zondag 2 maart 2014

Peter Crouch

Met de Olympische Spelen nog vers in het geheugen zou het natuurlijk al te logisch zijn om een stukje te schrijven over Sven Kramer, Stefan Groothuis, Ireen Wüst, of nogmaals over Sjinkie Knegt. Maar vandaag wil ik een paar woorden wijden aan een cultheld uit het voetbal: zo’n speler die goed kan voetballen, maar die vooral aanspreekt om andere redenen dan zijn al dan niet scorende vermogen. Sinds jaar en dag is hij één van mijn favoriete voetballers: de Engelsman Peter Crouch.

Crouch is niet gemakkelijk over het hoofd te zien: het is een slungel van liefst 2,01 m lang. Reden voor de Liverpoolsupporters om hem in zijn tijd bij die club toe te zingen met ‘He’s big, he’s red, his feet stick out the bed, Peter Crouch, Peter Crouch!’, en reden voor fans van andere teams om hem met ‘Freak! Freak!’ te begroeten. Behalve lang is hij namelijk ook nog eens extreem mager: er zijn foto’s van hem in omloop waar een gemiddelde junk gezond bij afsteekt.

Zijn jaren bij Liverpool, van 2005 tot 2008, waren succesvol te noemen — ondanks een droogteperiode van liefst vier maanden waarin hij maar niet wist te scoren. Zijn carrière leidde langs nog vele andere Engelse clubs. Zo is Crouch ook in dienst geweest van Queens Park Rangers, Portsmouth, Aston Villa, Norwich City, Southampton, en Tottenham Hotspur, de club waar hij ook de jeugdopleiding doorliep. Sinds het seizoen 2011/2012 staat hij op het veld in het rood-witte shirt van Stoke City.

Maar Crouch viel in die jaren niet alleen op vanwege zijn voetbal, en dat was ook niet de reden dat ik fan werd van de lange Engelsman. Hij had namelijk een aparte manier van zijn goals vieren: met de robodance! Niet dat Crouch nou zo’n enorm goede danser is, helemaal niet zelfs. Hij slingert houterig die slungelige ledematen van hem wat heen en weer, het is duidelijk dat hij geen uren voor de spiegel geoefend heeft — en dat is meteen ook de charme, als je het mij vraagt. Ondanks de gebrekkige uitvoering werd de dans van Peter Crouch enthousiast ontvangen, en hoewel hij eerst stelde dat hij de robodance alleen nog een keer zou doen als Engeland wereldkampioen zou worden, en later dat hij hem alleen zou doen als hij in de Champions League-finale zou scoren, trakteerde hij de wereld in 2009 alsnog op een korte en wel héél slechte robodance na een goal tegen Oekraïne, als onderdeel van ‘Red Nose Day’, een dag waarop geld wordt ingezameld voor het goede doel.

De dansende Peter Crouch ging een eigen leven leiden; sinds de robodance op het veld heeft hij in een tv-show op Michael Jackson staan dansen, zijn er verscheidene video’s uit het nachtleven opgedoken van RoboCrouch in actie, en wordt er in interviews keer op keer naar gevraagd. En niet alleen Crouch zelf krijgt vragen over de robodance: ook zijn vrouw Abbey Clancy, die vorig jaar nog meedeed aan de Engelse tv-show ‘Strictly Come Dancing’ werd gevraagd of manlief haar nog wat robomoves had bijgebracht om in de show in te zetten. Helaas niet.

Ik weet dat ik hiermee mijn zelfbenoemde status als ‘voetbalkenner’ eigenhandig ook weer aan het afbreken ben, maar het is nu eenmaal niet anders: om bij mij in de smaak te vallen, zijn voetbalkwaliteiten nu eenmaal van ondergeschikt belang. Een gebrekkige uitvoering van de robodance waardeer ik gewoon veel meer dan een mooie actie in het zestienmetergebied. Tenzij het om een Arjen Robben gaat die het wereldkampioenschap op zijn linkerschoen heeft, uiteraard.


Crouch die de robodance doet. Na 20 seconden gaat het filmpje over op de doelpunten zelf, dus dan kun je hem af zetten.

Ook in Pro Evolution Soccer 2012 viert Crouch zijn doelpunten al dansend.

vrijdag 21 februari 2014

Machu Picchu: verslag van mijn bezoek

Ze zeggen dat de klim naar Machu Picchu een mystieke ervaring is, een spirituele tocht haast. Ze zeggen dat de geest van de Inca’s, die bijna 500 jaar geleden de stad ontvluchtten, voelbaar is en dat ze kracht en energie geeft, een effect gelijk aan het kauwen op cocabladeren. Tegelijkertijd is het bezoeken van Machu Picchu een massa-evenement geworden: dagelijks nemen hordes toeristen de oude Incastad in. Er is een maximum van 2500 bezoekers per dag gesteld, om schade en verzakking te voorkomen. Voor de beklimming van Huaynapicchu, de berg aan de achterzijde van de stad, geldt een maximum van 400 bezoekers per dag. Dat zijn geen misselijke aantallen. Gisteren was ik één van de vele toeristen in de oude Incastad, en beklom ik met 199 anderen in de tweede shift de Huaynapicchu. Mystieke ervaring of toeristische gehaktmolen? Hieronder mijn verslag.


Ik besloot in Cusco om een vierdaagse trekking naar Machu Picchu te boeken. Niet alleen omdat deze optie veel gemakkelijker is dan om alles zelf te regelen (ticket voor Machu Picchu, vervoer (trein, bus), onderdak...), maar ook omdat het me leuker leek om deze tocht met meerdere mensen te maken. De vierdaagse trekking had grofweg deze indeling:

  • Eerste dag: 60 km downhill fietsen, 45 min. lopen naar verblijfplaats voor de nacht;
  • Tweede dag: in totaal 7 uur lopen, deels over oude Incatrails, deels door de jungle. Eindpunt: hot springs nabij Santa Teresa, het dorpje waar we de nacht doorbrengen;
  • Derde dag: ’s ochtends ziplinen, d.w.z. aan een kabel de canyon van de Urubambarivier een paar keer oversuizen; ’s middags vanaf de waterkrachtwerken (de hidroelectrica van Santa Teresa, vooral bekend omdat vanaf dit punt bussen niet verder kunnen rijden, en de toeristen die naar Machu Picchu willen vanaf hier te voet verder gaan) naar Aguas Callientes lopen;
  • Vierde dag: klim naar Machu Picchu, stad bekijken, Huaynapicchu beklimmen (dit was optioneel). In de avond per trein van Aguas Callientes naar Ollantaytambo, vanaf daar per busje terug naar Cusco.

De eerste drie dagen waren al erg leuk, met name het lopen over de oude Incatrail, maar het ging iedereen natuurlijk eigenlijk om maar één ding: het bezoek aan Machu Picchu. De avond van tevoren legde gids Ricardo uit wat ons te wachten stond. We zouden om 04:30 het hotel moeten verlaten om rond 05:00, wanneer hij open gaat, bij de brug aan te komen waar de echte beklimming begint. Dan zouden we in circa een uur de 1700 treden bedwingen die naar de toegangspoort van Machu Picchu leiden, zo’n 400 meter hoger. Ricardo zou ons daar rond 06:00 treffen (de luilak zou een bus naar boven nemen — wat ook een optie voor ons was, maar iedereen koos ervoor te lopen) en een rondleiding in de stad geven. Daarna zouden we vrije tijd hebben, en konden diegenen die een startbewijs voor de beklimming van Huaynapicchu hadden bemachtigd aan de volgende klim beginnen. Die avond lag iedereen rond 22:00 braaf in bed, moe van drie dagen activiteit en vastbesloten om de volgende dag uitgerust aan de start te verschijnen.

Het gedeelte naar de brug liepen we met z’n vijven en het eerste gedeelte van de beklimming werd ook gezamenlijk afgelegd, maar vanaf het moment dat de eerste zweetdruppels zich lieten zien — wat al vrij snel het geval was — liep iedereen zijn eigen tempo. Zelf zweette ik al gauw als een otter, en hoewel ik op de sporadische vlakke stukken goed voelde hoe zwaar mijn benen waren, kon ik op de ongelijke stenen treden goed in een ritme komen. Met elke trede voelde ik mijn kracht toenemen, en of het nou aan de spirituele kracht van de berg te danken is of aan mijn eerzuchtige zelf die als eerste van de groep boven wilde zijn, de beklimming ging me heel gemakkelijk af. In circa 40 minuten had ik de toegangspoort bereikt, als eerste van de groep.

Binnen in de stad bleek al gauw dat de vraag “mystieke ervaring of toeristische gehaktmolen?” niet met uitsluitend het ene of het andere beantwoord kan worden. Want ja, het is van de ene kant een toeristische gehaktmolen: er is bij tijd en wijle filevorming in de nauwe straatjes, overal hobbelen groepen toeristen braaf achter de paraplu aan die hun gids in de lucht steekt, en de bekende ansichtkaartfoto heeft werkelijk iedereen die Machu Picchu bezoekt. Maar wanneer de toeristen zich een beetje verspreid hebben en je de stad en haar omgeving kunt bekijken zonder andermans rugzak of paraplu in je gezicht te krijgen, is de aanblik adembenemend. De ligging is fenomenaal: een klein, nietig stadje tussen steile, groene bergen die haar omringen en aan de noordkant lijken te omarmen, alsof Moeder Aarde de stad persoonlijk beschermt. Wolken zorgen voor afwisselend mistig en helder zicht — in het laatste geval heb je vrij zicht op de Urubambarivier die 400 meter lager door het landschap stroomt. De belangrijke gebouwen in de stad zijn op de bekende Incamanier gebouwd: de stenen die de muren vormen sluiten naadloos op elkaar aan, zonder gebruik van cement. De vele onzekerheden die aan de stad kleven maken de al mysterieuze aanblik tot een nog raadselachtiger voorkomen. Waarom hebben de Inca’s juist op deze moeilijk te bereiken plek een stad gebouwd? Wie woonden er? Hoe kregen ze het voor elkaar de stenen zó goed op elkaar te laten aansluiten? Waarom zijn ze niet gebleven toen de Spanjaarden Cusco innamen? En waar zijn ze heen gevlucht?

Vanaf Huaynapicchu, de berg die zo’n 350 meter boven Machu Picchu uittorent, is het uitzicht zo mogelijk nog grootser. De beklimming doe je niet in je eentje; per shift worden 200 mensen toegelaten. Iedereen moet zich bij de toegang inschrijven en bij het verlaten uitschrijven — qua regels en qua handhaving ervan zijn ze bij Machu Picchu strikter dan waar ook in Peru. En hoewel er onderweg gekletst wordt en grappen worden gemaakt (zoveel als de adem toelaat), is iedereen aan de top stil — en niet (alleen) van uitputting. Onder je zie je de stad, inderdaad in de vorm van een condor, zoals de gids al vertelde. De condor was één van de drie heilige dieren in de Incatijd, samen met de poema en de slang. Bij vrijwel alles wat de Inca’s bouwden hielden ze rekening met de hemel en de hemellichamen: dit waren immers hun goden. Steden hadden vanuit de lucht gezien de vorm van een dier, gebouwen waren zo gebouwd dat de eerste zonnestraal op een bepaald punt scheen, en ga zo maar door. Hun kennis van astronomie was gigantisch.

Op een gegeven moment werden we door een driftige suppoost gesommeerd de berg weer te verlaten. Eigenlijk heel ironisch: de Inca’s hadden immers allang begrepen dat je natuur niet kunt bezitten, en juist hier bij Machu Picchu hebben de bergen sluitingstijden. We zetten de afdaling in, en verlaten hierna de stad. De rest van mijn groepje besluit de bus terug naar Aguas Callientes te nemen, maar ik voel me fit en besluit te lopen. Tijdens de afdaling denk ik terug aan mijn bezoek, en geniet ik nog één keer van het uitzicht op de ruige groene bergen. Mijn bezoek aan Machu Picchu was geen puur mystieke ervaring, en het voelde ook niet als een toeristische gehaktmolen. Wel was het ontzettend indrukwekkend. En eigenlijk ben ik toch ook wel heel blij dat er nu ook zo’n standaard ansichtkaartfoto met mijn afbeelding erop bestaat. (Hoewel ik niet goed op de rand ben gaan staan, zie ik nu pas... Reden om nog eens terug te keren!)


Uitzicht tijdens de beklimming, ’s ochtends vroeg.


De bekende ansichtkaartfoto.


Gebouw in Machu Picchu — let op de nauwsluitende stenen.


Detail van een muur in Cusco, nog een voorbeeld van de hoogstaande bouwstijl van de Inca’s.


Uitzicht vanaf Huaynapicchu. Links de moderne weg waar bussen over rijden, in het midden Machu Picchu, rechts de Urubambarivier.


Uitzicht vanaf Machu Picchu.


De omgeving van Machu Picchu.

maandag 20 januari 2014

Sjinkie Knegt door de bocht

Arme Sjinkie Knegt! Na een frustrerend EK werd hij op het laatste onderdeel gediskwalificeerd voor de einduitslag, omdat hij in een woede-uitbarsting met twee middelvingers omhoog over de finish kwam en een trappende beweging maakte in de richting van Victor An, een Rus van Koreaanse origine, die hem versloeg. Weg bronzen medaille. Vloog hij dit weekend niet letterlijk uit de bocht, dan wel figuurlijk.

Na de race werd de shorttracker geïnterviewd door een NOS-verslaggever. Met in-en-in trieste puppy-ogen, waarmee Knegt bij de bewuste finish nog leek te kunnen moorden, keek hij naar de verslaggever — maar vaker nog naar links, naar rechts, naar de grond. Alles om de tranen nog even te onderdrukken. “Ik hoor een beetje een breekbare stem?” merkt de vragensteller fijntjes op. Sjinkie houdt zich nog even groot, maar zijn onderlip trilt en in zijn ogen verschijnt het eerste smeltwater. Een paar zinnen later werpt hij nog één wanhopige, verdrietige blik in de camera, wendt dan zijn hoofd af en loopt huilend weg.

Vandaag gaf hij aan spijt te hebben van zijn gedrag tijdens de race. “Niet het slimste wat ik ooit heb gedaan”, aldus het heethoofd. “Natuurlijk heb ik er spijt van.” Excuses had hij al aangeboden, aan zijn sponsors en zijn team. Meer uit plichtsbesef dan uit oprecht berouw natuurlijk, want Sjinkie Knegt weet ook wel dat er eigenlijk niets is om sorry voor te zeggen. Niet het team werd gediskwalificeerd, maar hijzelf. En hij was ver genoeg verwijderd van An om een trappende beweging te kunnen maken zonder dat zijn schaats bij de Koreaanse Rus in zijn rug zou blijven staan. Kortom, hij had niemand pijn gedaan en alleen zichzelf benadeeld, en hoewel Knegt zich misschien geen schoolvoorbeeld van “sportieve verliezer” toonde, liet hij wel zien wat sport zo mooi maakt: emotie.

Ik zie liever een dergelijke woede-uitbarsting en daarop volgend pure verdriet dan iemand die zijn hoofd buigt en het verlies gelaten over zich heen laat komen. Sjinkie, ik zou zeggen: laat ze die bronzen medaille opvreten. Over een paar weken, in Sochi, is het tijd voor sportieve revanche. En ik zet mijn geld in op jou, want juist je haast on-Nederlandse temperament waardoor je dit EK uit de bocht vloog, is wat je straks op het hoogste podium kan brengen.