vrijdag 16 oktober 2015

Het eenvoudige geluk van rennen

Toen ik klein was brachten we altijd een deel van de zomervakantie door in Brem-sur-Mer, op een camping op een paar honderd meter van zee. De dagen waren van een heerlijke eenvoud: ’s ochtends ontbeten we met vers stokbrood en om de dag een croissantje, daarna gingen we pingpongen, badmintonnen, één of ander al dan niet zelfbedacht spel spelen, en/of lezen. We lunchten weer met stokbrood en daarna zetten we koers naar het strand. Een voettocht van zo’n 10 minuten (maar het voelde véél langer) door de zinderende hitte, dwars door het duingebied. Na twee duinen stonden we aan de Atlantische Oceaan. Daar bleven we de middag. Kastelen bouwen, zwemmen, beachballen, nog meer lezen, nog een keer zwemmen — de middagen waren van een ongekende zorgeloosheid.

Als het eb was, lag de zee een paar honderd meter verderop. Daar rende ik dan naartoe. Op blote voeten over het natte slib, waar mijn voeten bij elke pas een kletsgeluid in maakten. Voor me op de natte grond zag ik de weerspiegeling van de zon, die ik uit alle macht probeerde in te halen. Ik maakte mijn passen zo groot mogelijk en rende zo hard als ik kon, vastberaden om op een dag de zon af te troeven. Ik dacht nergens anders aan als ik rende. Ik hoorde alleen mijn eigen ademhaling en passen, en ik zag alleen die spiegeling van de zon voor me. Het strand kon me niet lang genoeg zijn. Ik heb de zon nooit kunnen inhalen, maar dat geeft niet.

Ook vanmiddag ging ik hardlopen. Niet over het strand, niet als een zorgeloos kind, maar door de straten van Utrecht en om te vergeten, om mijn gedachten uit te schakelen. Ergens na 17 kilometer liep ik over een vrij nieuw fietspad, dat glansde van de regen die gestaag viel, al de hele rit lang. De zon was nergens te bekennen, maar wel zag ik de weerspiegeling van de bomen op de grond voor me. Ik versnelde mijn pas en probeerde de eerste in te halen. Dit lukte, maar na elke boom waar ik overheen liep verscheen een nieuwe. En weer een nieuwe. Ik hoorde niets anders dan mijn ademhaling en mijn passen op het natgeregende asfalt, en ik zag niets anders dan de spiegeling van de bomen op de grond. Ik dacht nergens anders aan dan aan het volgende in te halen silhouet.

Op dat moment moest ik terugdenken aan het hierboven beschreven eenvoudige geluk van het rennen over het strand, inmiddels 15 (?) jaar geleden. Hoeveel kouder het vandaag ook was, en hoeveel andere dingen ik ook aan mijn hoofd had, heel even werd ik weer de Heleen van die vakanties. Ik werd overspoeld door geluk in de vorm van een heel geruststellende gedachte: hoezeer de wereld en de mensen om me heen ook mogen veranderen, en hoezeer ik zelf ook mag veranderen en ouder mag worden, ik zal altijd blijven rennen zoals dat kleine meisje over het strand, de zon achterna.


De enige foto die ik kon vinden die bij dit verhaal past. Overigens niet gemaakt in Utrecht of op het strand, maar in Olympia (Griekenland).

vrijdag 31 juli 2015

Over verkrachte lesbische vrouwen die berinnen worden

Ik heb nu toch een leuke literaire ontdekking gedaan! Bij toeval, toen ik een half uurtje geleden De Volkskrant las. Waar een krant lezen al niet goed voor is. Of de interpretatie die ik hieronder prijs zal geven ook echt hout snijdt laat ik in het midden, maar wie het met me oneens is zal toch tenminste toegeven dat het een leuk toeval is, al helemaal gezien de Amsterdam Gay Pride van aankomend weekend.

Susie de Beer

Onlangs las ik Hotel New Hampshire, van John Irving, waarin de schrijver een parade aan maffe figuren opvoert, of tenminste figuren met maffe trekjes. In Irvings boeken krioelt het eigenlijk altijd van de buitenissige personages en vreemde gebeurtenissen. Niettemin lezen de verhalen zó vanzelfsprekend en natuurlijk, dat je als lezer helemaal meegaat in de vertelwereld zonder aan de realiteitswaarde te twijfelen. Het idee dat de personages toch wel érg zonderling waren en/of exotisch gedrag vertoonden komt (althans bij mij) pas achteraf, eenmaal terug in de saaie, ordinaire realiteit.

Zo ook Hotel New Hampshire. Ik ging helemaal op in de wereld van de familie Berry, de ouders en de vijf kinderen: John, de verteller, zijn broer Frank die homo is en later de overleden hond van de familie opzet (waar Iowa Bob, zijn opa, zich dan weer letterlijk van doodschrikt), zijn zus Franny, een mooi en sterk meisje waar John het hele boek lang verliefd op is, zijn zusje Lilly met dwerggroei, en zijn broertje Ei die van verkleden houdt en min of meer doof is. Naast de excentrieke familie passeren er nog veel meer personages de revue, waaronder Freud, een Oostenrijkse Jood die vader Win en moeder Mary ontmoeten tijdens hun vakantiebaantje in een hotel in Maine: Freud treedt daar op met zijn afgerichte beer (genaamd De Staat Maine). Freud is degene die de familie Berry later in het boek naar Wenen laat komen, om hem te helpen zijn hotel daar te runnen.

Dat hotel wordt, zo blijkt, bevolkt door hoeren en communisten. We maken kennis met een handvol nieuwe interessante en vermakelijke personages. Maar er is één persoon in het hotel die de show steelt, en dat is Susie de Beer, de linkerhand van de inmiddels blinde Freud. Zij helpt hem het hotel te bestieren en beschermt de hoeren waar nodig tegen vervelende klanten. Susie is een lesbische vrouw die zich na een verkrachting fijner voelde als beer. Daarom loopt ze in een berenpak rond en doet ze zich als een beer voor. Naarmate het boek vordert trekt ze steeds vaker haar pak uit en durft ze steeds beter weer als Susie het Mens te leven.

Callisto de berin

Beren vormen net als hoeren, transseksuelen, Wenen, en worstelen een vaak terugkerend thema in de boeken van John Irving. Hoewel de schrijver zelf heeft gezegd dat de beren geen metaforische waarde hebben, is het altijd leuk om als lezer een eigen interpretatie van de tekst te geven, en al dan niet bedoelde parallellen te vinden met andere literatuur, kunst, historische gebeurtenissen, etc. Vandaag vond ik dankzij De Volkskrant zo’n (hoogstwaarschijnlijk onbedoelde) parallel die te mooi was om te laten liggen.

In De Volkskrant las ik over een zogeheten “schoorsteenstuk” (feitelijk een soort schilderij) van Jacob de Wit. Op dit tafereel zien we hoe Jupiter, verkleed als de godin Diane (travestie!) de nimf Callisto verleidt (vrouwenliefde!) en vervolgens verkracht. Tot zover niets nieuws onder de zon. Aangezien ik de mythe niet helemaal kende, heb ik hem opgezocht. En nu komt het mooie: nadat Juno, de vrouw van Jupiter, achter dit overspel kwam, heeft ze wraak genomen door Callisto te veranderen… in een berin! (Ov. Metamorph., II. 409-488)

Overigens dreigt zo’n zestien jaar later Callisto’s onwettige zoon Arcas zijn berinnenmoeder tijdens een jachtpartij neer te schieten. Gelukkig grijpt Jupiter net op tijd in, en laat hij zowel Callisto als Arcas voortaan aan de hemel schitteren… Als de Grote en de Kleine Beer. (Ov. Metamorph., II. 490-507)

De twee metamorfosen

Verschillen in de versies daargelaten zijn de parallellen tussen Irvings Susie en Ovidius’ Callisto duidelijk en overheersend: een lesbische vrouw verandert, na een verkrachting door een man, in een berin.

Wat mij betreft is de waarde van literatuur andermaal bevestigd: het helpt ons te begrijpen dat waar beschavingen en werelden veranderen, de mens hetzelfde blijft. Zo helpt het ons de mens te doorgronden. Van de klassieke oudheid tot de moderne tijd: verkrachte lesbische vrouwen veranderen in berinnen. Dat was zo, dat is zo, en dat zal zo blijven.

(En nu hoop ik dat de vorige twee zinnen net zo natuurlijk lezen als de verhalen van Irving — en dat je pas over een half uur of een uur, wanneer je nog eens terugdenkt aan dit stuk, je beseft dat het toch misschien wel wat merkwaardig is allemaal...)


Jupiter, vermomd als Diana, verleidt de nimf Callisto. Door Jacob de Wit (1727).


Natassja Kinnski als Susie de Beer in de gelijknamige verfilming van Hotel New Hampshire (1984).

dinsdag 21 juli 2015

Pirou

De dagen strekken zich voor me uit als de langgerekte stranden bij Pirou, wanneer het tij op zijn laagst is. Het verschil tussen eb en vloed is hier enorm, net als bij de wat zuidelijker gelegen Mont Saint-Michel. Daar stijgt het water bij vloed liefst 15 meter: hier zal dat niet veel schelen. Waar de toeristen elkaar verdringen bij de Mont Saint-Michel, laten ze Pirou massaal links liggen. We komen slechts een handvol andere slechtweerzoekers tegen wanneer we op een grijze dag door het zielloze dorpje banjeren. “A vendre”, “A louer”, of voor geïnteresseerden met bouwplannen: “A bâtir” — de helft van het dorp lijkt van eigenaar te willen wisselen.

Hier zal ik de hoofdpersonage van mijn nog te schrijven boek heen sturen. Hier, op het strand van Pirou, onder een grijs wolkendek dat vrijwel zeker openbreekt wanneer het tij keert. Mijn personage zal net als ik over het strand struinen, de blik op het natte zand gericht. Altijd op zoek naar Saint-Jacquesschelpen — alleen de hele exemplaren tellen. Je vindt er gemiddeld één per twee kilometer, meestal half onder het zand. Zand dat een aantal uren daarvoor nog de zeebodem vormde, en meters onder het zeeoppervlak lag. Bij elke overspoeling wordt een nieuwe lading schelpen aangeleverd: twee keer per dag kun je gaan schatzoeken op het strand.

Zo zal mijn hoofdpersonage de rust in zijn (of haar) hoofd terugvinden, struinend en stoempend over het strand. Een jas zal soms nodig zijn, soms ook niet. Een lange broek zal nooit nodig zijn. Schoenen zijn soms wel fijn: het natte zand kan koud aanvoelen. Mijn hoofdpersonage zal kilometers per dag over het strand lopen, hij (of zij) zal de zeewind door het haar voelen en de licht rottende geur van zeewier opsnuiven. Af en toe zal er een andere wandelaar opduiken, meestal een hondenbezitter. Een glimlach, een knikje, een groet.

Af en toe zal mijn personage door de binnenlanden fietsen of lopen (misschien geef ik wel hardloopschoenen mee!): ook hier weinig leven en veel huizen die te koop staan. Een kasteeltje uit de 12e eeuw (niet te koop) dat de weinige toeristen een uitje biedt en wat optrekjes uit de categorie “oude chique”. Hoewel je van god en vaderland verlaten bent in dit deel van Normandië, zijn er weinig vervallen huizen en rommelige erven. Het zijn keurige spookgehuchten waar je doorheen komt. Lege parkeerplekken bij de Carrefour. Een bushalte waar nooit iemand zit te wachten. En als je al iemand ziet lopen, dan is het een oud mannetje dat de straat moeizaam oversteekt, zonder uit te kijken voor verkeer. Dat is er namelijk toch niet. In dit gebied, precies in dit heerlijke gebied zal mijn hoofdpersoon afrekenen met de spoken uit zijn of haar verleden. En de dagen zullen zich uitstrekken als de langgerekte stranden bij Pirou, wanneer het tij op zijn laagst is.


De binnenlanden bij Pirou

zondag 17 mei 2015

Orphée et Eurydice: opera die de menselijke ziel blootlegt


Afgelopen vrijdag heb ik samen met Lieneke een voorstelling van de Nationale Reisopera bezocht. Allebei waren we niet eerder naar een dergelijk klassiek stuk geweest, dus we waren erg benieuwd. Ik had de voorstelling uitgezocht: in het onvolprezen Stadsblad van Utrecht stond er een artikel over in. Het ging om een uitvoering van Christoph Willibald Gluck’s Orphée et Eurydice, de Franse versie van zijn eerder gecomponeerde Orfeo ed Euridice. Een Frans stuk dat een klassieke mythe vertelt: de gang naar de tickets was vanzelfsprekend snel gemaakt. Bovendien bleek deze avond een prachtige generale repetitie voor het jurkje dat ik aangeschaft had voor een bruiloft in juni. Zodoende kwamen we compleet verzorgd en flink uitgedost aan bij de Stadsschouwburg Utrecht, waar we ons geen moment underdressed voelden. Underaged, dat wel, want het leeuwendeel van het publiek kon met de 65+-pas naar binnen. Gelukkig waren er ook wat kinderen om de gemiddelde leeftijd nog een beetje binnen de perken te houden — helaas droegen dan wel weer twee van hun een ordinair trainingsjack. Die heb ik uiteraard een misprijzende blik toegeworpen (ik voelde me duidelijk helemaal in mijn rol in de nieuwe jurk).

Het verhaal
In Orphée et Eurydice komen drie personages voor: Orphée, Eurydice, en L’Amour (de verpersoonlijking van de liefde). Daarnaast is er een ensemble van ca. twintig zangers en zangeressen. Het bekende verhaal van de zanger Orpheus (in het vervolg hou ik het Franse Orphée aan) en zijn Eurydice wordt bondig verteld, en begint met het huwelijksfeest van de twee. De kersverse echtgenote sterft plotseling; ironisch genoeg net wanneer Orphée haar in een spel geblinddoekt probeert te vangen. De zanger is gek van verdriet. In de eerste zangpartij roept hij enkel drie keer een langgerekt, wanhopig “Eurydice!”, verder verwoordt het koor zijn pijn. Hij wil zich terugtrekken in het bos, hij wil zich overgeven aan zijn verdriet.
Dan verschijnt L’Amour. Zij vertelt hem dat de goden zijn klaagzang gehoord hebben, en medelijden hebben gekregen met zijn lot. Hij mag de onderwereld in om zijn geliefde op te halen.
L’AMOUR
paraissant
L’amour vient au secours de l’amant le plus tendre.
Rassure-toi, les dieux sont touchés de ton sort.
Dans les enfers tu peux te rendre;
Va trouver Eurydice au séjour de la mort.
Er is echter één beperking, die hij niet aan Eurydice mag vertellen: hij mag haar niet aankijken. Dit is een voorschrift van Jupiter, maar waarom dit precies niet mag wordt niet verteld.
ORPHÉE
Dieux! je la reverrais!

L’AMOUR
Oui; mais pour l’obtenir
Il faut te résoudre à remplir
L’ordre que je vais te prescrire.

ORPHÉE
Ah! qui pourrait me retenir?
À tout mon âme est préparée.

L’AMOUR
Apprends la volonté des dieux:
Sur cette amante adorée
Garde-toi de porter un regard curieux,
Ou de toi, pour jamais, tu la vois séparée.
Tels sont de Jupiter les suprêmes décrets.
Rends-toi digne de ses bienfaits!

De afdaling naar de onderwereld: ballet van het ensemble
De afdaling naar de onderwereld werd fantastisch vormgegeven. Midden op het podium was een gat, waar Orphée telkens in afdaalde. Iedere keer kwam hij via een andere kant het podium op, om nogmaals het gat in te duiken. Na de tweede keer verscheen er niet één, maar twee Orphées. En daarna vier. Zes. De afsplitsingen gingen met elkaar in gevecht, buitelden over elkaar heen en doken uiteindelijk achter elkaar dieper en dieper de onderwereld in. Men moet nu eenmaal zichzelf overwinnen om zover af te dalen.
Uiteindelijk komt Orphée in de onderwereld uit, waar hij een groep furieuze schimmen ontmoet. Ze willen hem niet doorlaten. Ook dit ballet werd fantastisch uitgevoerd: de schimmen (het ensemble) zongen Orphée toe en bewogen als één organisch geheel naar hem toe en van hem af. Hoewel ze eerst niets van hem willen weten, weet Orphée ze toch tot bedaren te brengen met zijn klaaglijke gezang. Niets zou erger zijn dan wat hij nu doormaakt, verzekert hij hen. Een afdaling in de onderwereld schijnt hem beter dan te leven met zijn huidige verdriet. De furiën zwichten, verdwijnen één voor één van het podium, en verlenen hem doorgang tot de Elysische velden waar zijn Eurydice zich ophoudt.
FURIES
encore plus doux
Quels chants doux et touchants
Quels accords ravissants!
De si tendres accents
Ont su nous désarmer
Et nous charmer.

Qu’il descende aux enfers!
Les chemins sont ouverts.
Tout cède à la douceur
De son art enchanteur,
Il est vainqueur.
Hoewel “Il est vainqueur” meerdere malen wordt herhaald, is het uiteraard nog lang niet zover. Eurydice is nog lang niet onder de levenden! Wel heeft Orphée haar inmiddels in het oog, nog altijd in haar bruidsjurk. Zij is gelukkig daar:
EURYDICE
Cet asile
aimable et tranquille
Par le bonheur est habité,
C’est le riant séjour de la félicité.
Nul objet ici n’enflamme
L’âme,
Une douce ivresse
Laisse
Un calme heureux dans tous les sens;
Et la sombre tristesse
Cesse
Dans ces lieux innocents.
Hij vraagt, smeekt haar om mee te gaan naar de wereld van de levenden. Maar zij is bang dat hij niet meer van haar houdt. Hij weigert haar immers aan te kijken! In de gebruikelijke vertelling neemt Orphée Eurydice bij de hand en leidt hij haar naar boven. In deze opera niet: de gestorven bruid zit half ingegraven in haar eigen graf en loopt niet met Orphée mee. Waarom voor deze interpretatie is gekozen is me niet duidelijk. Het schept ook verwarring: als kijker wacht je op het moment dat ze de gezamenlijke reis naar boven aangaan. Of gaat dit überhaupt niet gebeuren?
In ieder geval verhevigen de twee zangpartijen. Orphée smeekt of ze meegaat naar boven, Eurydice smeekt om tenminste één blik van haar geliefde. Wanneer dit niet gebeurt spreekt ze uit liever dood te zijn: “Non, ingrat, je préfère encore // La mort qui m’éloigne de toi”. Orphée, steeds wanhopiger, geeft uiteindelijk toe aan haar weeklachten (“Où suis-je? Je ne puis résister à ses pleurs!”). Hij draait zich om, en ziet zijn geliefde sterven.

De rol van Eurydice en andere interpretaties
Ik had er nooit bij stilgestaan dat Orphée zó werd beïnvloed door de smeekbeden van Eurydice. Ik dacht dat Orphée zich niet meer kon beheersen, dat hij zich omdraaide om er zeker van te zijn dat zijn vrouw hem naar de bovenwereld volgde. Een vorm van controle dus, van nieuwsgierigheid, en niet omdat hij er toe werd aangezet door Eurydice. Het bezoek aan de opera heeft me meer bewust gemaakt van de rol van Eurydice, die natuurlijk volkomen verward moet zijn geweest: ze krijgt nota bene in de onderwereld bezoek van haar echtgenoot, maar hij kijkt haar helemaal niet aan! Haar twijfel aan zijn liefde is heel goed voor te stellen. Het deed me ook beseffen dat Orphée haar óók zou verliezen als hij zich niet zou omdraaien: dan zou Eurydice hem waarschijnlijk helemaal niet verder gevolgd zijn.
Een interview met Floris Visser, regisseur van het stuk, gaf me een andere interpretatie van dit gedeelte. Wat nou, als Orphée helemaal niet zijn gestorven echtgenote in de onderwereld aantrof, maar dat hij slechts een beeld van haar voor zich had, een hersenschim van hemzelf? Dat zou verklaren waarom hij haar niet mag aankijken: hij kán haar immers helemaal niet aankijken, want ze bestaat niet. Orphée, die niet de moed kon opbrengen voor Eurydice te sterven, houdt zich zo vast aan de gedachte dat zij daar beneden is, in de onderwereld, klaar om met hem mee naar boven te gaan. Wanneer hij kijkt — en hij weet al dat dat het einde zal betekenen van Eurydice — ziet hij dat dit niet de werkelijkheid is. Zijn beeld van Eurydice verdwijnt, vervluchtigt, en ze sterft voor de tweede maal. Dit keer moet Orpheus wel accepteren dat ze weg is, en niet zal wederkeren. “Wat nou als het een illusie is? Dan wordt het omkijken een inzicht,” aldus Visser.
Een belangrijke inspiratiebron voor deze invalshoek is Monteverdi’s opera L’Orfeo, waarin Orfeo/Orphée samen met L’Esperanza (Hoop) de tocht naar beneden maakt. De hoop om zijn Eurydice weer terug te vinden houdt hem op de been. In Orphée et Eurydice schiet L’Amour te hulp in plaats van L’Esperanza. Liefde als vorm van hoop. Door om te kijken sterft deze liefde resp. hoop, en wordt Orphée andermaal voor de loodzware taak gesteld te rouwen. Immers, “Rouw is wennen aan het ondraaglijke,” zoals het programmaboekje een (helaas) niet nader genoemde bron citeert. Iets waartoe de hoofdpersoon niet in staat is. En dat maakt hem gek, en zorgt ervoor dat hij in de onderwereld afdaalt, zijn hersenschimmen achterna.

Het einde
Nu hij voor de tweede keer zijn Eurydice verloren heeft is Orphée radeloos, nog radelozer dan de eerste keer. Alle hoop is nu verloren: Eurydice zal niet terugkeren. Huilend werpt hij zich op de grond, hij wil zelfmoord plegen om herenigd te worden met zijn vrouw. Zo ver komt het echter niet: L’Amour verschijnt nogmaals. Omdat Orphée zich zo standvastig en toegewijd heeft getoond, wil ze hem helpen. Ze wekt Eurydice weer tot leven, en de twee geliefden krijgen nog een kans om onder de levenden samen een bestaan op te bouwen.
Dit laatste is een aanpassing van de klassieke overlevering: volgens Ovidius (boek X en XI) leeft Orphée nog drie jaar ongelukkig, tot hij door een groep waanzinnige bacchanten aangevallen en verscheurd wordt. Zijn ziel daalt af naar de onderwereld en wordt daar herenigd met Eurydice. “Sindsdien zijn zij daar [op de Elysische velden] samen, zij aan zij of één voorop en één die volgt — en dan is het dikwijls Orpheus die omkijkt, maar nu zonder angst, naar zijn Eurydice” (Ovidius, Metamorphosen XI 61-65).
Waarom deze aanpassing gedaan is, is me niet helemaal duidelijk. Een man die naast ons zat legde uit dat men in de 18e eeuw graag wilde dat een opera goed afliep. Op mij kwam het wat gekunsteld over, zo’n rigoureuze aanpassing van de klassieke mythe. Een vrij “makkelijk” einde ook, zoals L’Amour Eurydice zomaar weer tot leven wekte.
Hoewel de opera van Gluck nog eindigt met een koorzang waarbij de terugkeer van Eurydice en het overwinnen van de liefde (“L’amour triomphe!”) wordt bezongen, eindigde de uitvoering van vrijdagavond met dit laatste beeld. Een gelukkig einde dus, na een meeslepende voorstelling die een onmetelijke pijn schitterend heeft blootgelegd. Want eigenlijk draait het hele verhaal daarom, zoals Visser in het programmaboekje zegt: “Wat doe je als dat wat je het meest liefhebt, je wordt afgenomen?”

Gehele tekst te vinden op http://www.impresario.ch/libretto/libgluorf_f.htm

Orphée en Eurydice tijdens hun huwelijk. © Nederlandse Reisopera 2015

Orphée en het ensemble. © Nederlandse Reisopera 2015

zaterdag 16 mei 2015

Drie gedichten


Winternacht

Terwijl ik door de donkere stad loop
Waarin de kou de straten allang heeft overgenomen
Denk ik aan alles wat nooit zal zijn
En aan alles wat nooit zal komen

Ik loop tot mijn benen pijn doen
Alleen en verlaten door de tijd
Terwijl zwarte gedachten rondrazen
Wanneer er ineens een fietser langs me rijdt

Het is een vrouw van begin dertig schat ik zo
— misschien heb ik hierin ongelijk —
Ze fietst op een aftandse stadsfiets
Maar voelt zich koningin te rijk

Ze zingt luidkeels mee met haar muziek
En hoewel ik er geen woord van kan verstaan
Breekt de zon door in mijn hoofd
En prijs ik mijn kleine bestaan


Zomernacht

in die mooie zomer werd het avond en de nacht begon te vallen
en ik voor jou en ik wilde alleen maar jou en jij
— ik weet niet wat jij dacht en wat jij wilde of
wellicht had dat niets te doen met mij

toch probeerde ik, dappere dwaas die ik
wilde zijn toch probeerde ik jou — ja jou
te vertellen zij het met gebaren of zonder woorden
dat ik toch wel zo vreselijk van jou hou

geen van mijn woorden bleek aan te komen en niets
geen gebaren die werkten of zit ik hier fout
maar ik hoorde toch echt niet nee heel de avond niet
dat jij toch ook zo vreselijk van mij houdt

en al wat mij nu nog rest is slechts de dronken herinnering
deinend in een bed van rosé is mij toen verteld of mijn dromen
en oh nog zoveel andere dingen ja en andere zaken en wie weet later
later ik weet ik nooit wat ooit nog zou mogen komen?


46[1] / Geen titel
NB: 46[1], zo heette het bestand. Ik denk echter dat het gedicht titelloos zou moeten zijn, maar dat ik van Windows het bestand een naam moest geven. Waar dan die 46[1] vandaan komt, weet ik ook niet.

Lichaam en geest gespannen en de wijn ze helpt niet
Ik zou willen huilen maar de tranen ze komen niet
Ik blijf hopen maar je kijkt niet en je kijkt niet
Ik zou zoveel willen maar je bent er gewoon niet

Misschien is het hopeloos en misschien weet ik het wel
Maar misschien is voor mij misschien genoeg
Om misschien mezelf ermee te kwellen
Want misschien is nu bezwijken misschien te vroeg

En je niet willen zien doet me pijn
En het doet me pijn je te zien zoveel ik kan
En je willen vergeten doet zoveel pijn
En van je houden doet pijn maar wat moet ik dan

Want waarom zou het niet kunnen waarom zou het niet
Waarom geef je ons geen kans je weet dat ik eindeloos van je hou
Waarom alleen zijn als ik hier voor je ben
Weet dat ik voor altijd en altijd van je houden zou

En ik zal er voor je zijn en voor je zorgen
En voor je koken en met je praten en met je zwijgen
En ik zal bij je zijn en met je dromen over overmorgen
Laat me je ooit, ooit in mijn armen krijgen


woensdag 25 februari 2015

Onze Thomas Dekker

Vorig jaar oktober schreef ik over het werelduurrecord van wielrenner Matthias Brändle. Inmiddels is dat record gedateerd: nieuwe houder is Rohan Dennis die de 52km-grens passeerde en voorlopig te boek staat als recordhouder. Voorlopig, want vanavond (Nederlandse tijd) is het de beurt aan Thomas Dekker een aanval te doen op het uurrecord.

Thomas Dekker, onze Thomas Dekker! “Our Thomas Dekker” is niet voor niets de naam van zijn instagramaccount, want Thomas is van ons allemaal. Thomas is publiek bezit: hij leeft in en van de schijnwerpers. We kennen hem en we hebben allemaal een mening over hem. En dat is bij Thomas, die niet in een hokje te plaatsen valt, meer dan bij zijn collega-topsporters.

Want we houden van hem en we haten hem, we vermaken ons om hem en we ergeren ons aan hem, we veroordelen hem en we vergeven hem weer. En Thomas? Thomas wentelt zich daarin. Thomas vindt het heerlijk om onderwerp van gesprek te zijn. Zonder aandacht geen Thomas Dekker.

Zijn voorbereiding voor het werelduurrecord heeft hij dan ook uitgebreid gedocumenteerd en op de social media gegooid. Inclusief hippe filmpjes waarbij Thomas de ene keer van links, dan weer van rechts gefilmd wordt en bedachtzaam zijn zegje doet, afgewisseld met sfeervolle zwartwitbeelden, voorzien van wat minimalistische muziek en een tikkende klok aan het einde. “Want eigenlijk rij je gewoon dingen in je lichaam kapot, natuurlijk”, aldus onze Thomas, voor hij een dramatische stilte laat vallen.

Close-ups van zijn custom-made fiets en dito pakje en helm, een blits logo dat afgelopen maanden een aantal keer aangepast is (het kan nóg blitser) boven aan zijn twitteraccount (The Official Twitter Account of Thomas Dekker — Record Hunter), alles ziet er gelikt en verzorgd uit. Die jongen heeft nota bene een filmpje gepost waarin hij naar een hipster-kapperszaak gaat om zijn baard te laten scheren!

“Randzaken hebben toch vaak de boventoon gevoerd,” zegt onze Thomas in één van zijn filmpjes wanneer hij het over carrière van de afgelopen jaren heeft. “Dat is met dit helemaal weg”. Ik hoop het, Thomas. Ik hoop echt dat alle gelikte filmpjes en geposeerde foto’s geen randzaken zijn geweest, maar voorwaarden voor een goed verloop vanavond. Net als het speciaal ontworpen fietspak en de helm waar spidermanmotieven op geschilderd zijn. Als spidey jou helpt om sneller te rijden, laat ze dan die hele wielerbaan in Aguascalientes in spidermanthema schilderen, laat alleen publiek toe dat een spidermanpak draagt, zorg dat het hotel waar je slaapt je bed opmaakt met een spidermandekbed en dito hoofdkussen. Kan me niet schelen.

Want Thomas, je bent ook een beetje van mij. En net als iedereen haat ik je en hou ik van je, vermaak je me en irriteer je me, veroordeel ik je en vergeef ik je. Afgelopen maanden heb ik je voorbereiding op de voet gevolgd, van het kappersbezoek tot de dramatische oneliners tot de testrondjes op de baan. De geliktheid en de aandachttrekkerij irriteerden me en tegelijk smulde ik ervan. “Randzaken”, foeterde ik. “Voorwaarden”, knikte ik begrijpend. Mijn haat-liefde verhouding met jou heeft me nog nooit zo heftig heen en weer geslingerd. Ik ben nu redelijk stabiel: een combinatie van geamuseerdheid met wat ergernis om al die publiciteit vooraf — ik heb daar wel genoeg van gezien, laat nu je benen maar spreken. Thomas, zorg alsjeblieft dat je dat record vanavond verpulvert. Een uur lang knallen zoals je nog nooit gedaan hebt. Kan heel Nederland daarna weer van je houden en je in de armen sluiten. Onze Thomas Dekker.


Update

Net niet gehaald. 52.221 meter, één rondje te weinig. En hij is nog tevreden ook, met de poging. Hoe is het mogelijk?! Hij heeft het toch gewoon niet gehaald? Hij had uit woede en teleurstelling dat hele Aquascalientes moeten verbouwen. Wat nou tevreden? Maandenlang getraind om recordhouder te worden, mission failed, Thomas Dekker staat met lege handen. Als ik het breder mag trekken: dit is een typisch Nederlands fenomeen. Nederlanders zijn gewoon geen winnaars. Hetzelfde met voetbal: als een Nederlandse club in de Champions League weer eens een voorsprong in de laatste minuten weggeeft, hoor je na afloop alleen maar trotse spelers, die toch wel zo lang stand hebben gehouden. Hoezo! Je hebt gewoon verloren! Ik kan me hier kwaad om maken. En ja, ik haat Thomas Dekker op dit moment. Vanwege die misplaatste tevredenheid van hem. Ongetwijfeld gaat hij van zijn verloren race nog wat dramatische, gelikte filmpjes monteren. Nou, niet voor mij hoor, ik hoef ze echt niet te zien. Of, nou ja... Laat ik daar niet te stellig in zijn.

zaterdag 21 februari 2015

La complainte de la butte

Omdat dit jaar Moulin Rouge als schoolmusical zal worden opgevoerd, hadden twee leerlingen me gevraagd in de les een keer een liedje uit dit stuk te behandelen. Om die reden heb ik me vorige week gebogen over het nummer “La complainte de la butte”. Dit nummer was oorspronkelijk geschreven voor French Cancan (1954), door de regisseur van deze film, Jean Renoir. Voor de film Moulin Rouge! (2001) heeft de in Montréal opgegroeide zanger Rufus Wainwright het nummer heropgenomen. De gevoelige pianomuziek, de scherpe, klagende stem van Wainwright en met name de sublieme tekst maken het tot een prachtig nummer. Hieronder een korte inleiding, daaronder de tekst met tussendoor mijn commentaar.


Het is een kalme, heldere nacht, het maanlicht glanst op de natgeregende straten van Parijs. We bevinden ons in het noorden van de stad, in de wijk Montmartre, aan de voet van de gelijknamige heuvel. De indrukwekkende Sacré Coeur staat op de top van La butte (“de heuvel”), verder is de kunstenaarswijk bekend om haar keur aan louche nachtclubs. De ik-persoon wandelt met zijn ziel onder zijn arm door de vrijwel verlaten straten. Zijn hart is gebroken, en het leven weegt hem zwaar. Maar dan komt hij haar tegen. Zij is een armoedig scharminkel met een jurk vol gaten, een meisje nog. De ik-persoon echter is op slag verliefd en ziet niets dan schoonheid in haar.

La lune trop blême // pose un diadème // sur tes cheveux roux
La lune trop rousse // de gloire éclabousse // ton jupon plein d’trous
La lune trop pâle // caresse l’opale // de tes yeux blasés
Princesse de la rue // soit la bienvenue // dans mon cœur brisé

In de eerste drie zinnen vormt de maan (la lune) het onderwerp. De ik-persoon treedt niet als handelende persoon op, waardoor de afstand tussen hem en het meisje voelbaar is. De maan speelt hier de hoofdrol, het meisje is de aanbeden persoon, en de ik-persoon is slechts toeschouwer. Hij richt zich wel tot haar, hij heeft het immers over “je rode haren”, “je jurk vol met gaten”, en “je vermoeide ogen”, maar hij heeft nog lang geen contact.

De maan kan ondertussen niet anders dan de schoonheid van het meisje belichten. Door de lichtval lijkt het of ze een diadeem op haar rode haar draagt, de roodachtige gloed schijnt prachtig op haar versleten jurk, en hoewel de vermoeidheid uit haar ogen spreekt, schitteren ze dankzij het licht van de maan als opaal — overigens een edelsteen die al sinds de oudheid gebruikt wordt als medicijn tegen melancholie, precies waar de ik-persoon onder lijdt.

Dan, in de laatste zin van het eerste couplet, richt de zanger zich wél direct tot het meisje. “Prinses van de straat, wees welkom in mijn gebroken hart”, zo verwelkomt hij haar. Waarbij Princesse de la rue een mooie variatie vormt op femme de la rue, andere benaming voor een prostituee. In deze laatste zin zingt hij voor het eerst ook over zichzelf: hij stelt zijn gebroken hart open.

Les escaliers de la butte sont durs aux miséreux
Les ailes du Moulin protègent les amoureux          [refrain]

In het refrein worden de steile trappen naar de top van Montmartre bezongen. De armzaligen valt de klim zwaar. Geliefden echter vinden onder de wieken van de Moulin Rouge, aan de voet van de heuvel, bescherming en kracht.

Ma petite mandigotte, // je sens ta menotte // qui cherche ma main
Je sens ta poitrine // et ta taille fine ; // j’oublie mon chagrin
Je sens sur tes lèvres // une odeur de fièvre // de gosse mal nourri
Et sous ta caresse // je sens une ivresse // qui m’anéantit

In het tweede couplet is het contact gelegd. Dit contact wordt steeds intenser. In de eerste regel houden ze elkaars handen vast, in de tweede regel voelt de ik-persoon het lichaam van het meisje, in de derde regel kust hij haar, en in de vierde regel bezingt hij het gevoel dat haar omhelzing bij hem teweegbrengt.

Uit de woorden van de eerste drie regels blijkt dat we echt nog met een jong meisje te maken hebben: we horen “petite mandigotte”, (klein bedelaartje), “menotte” (handje), “taille fine” (dunne taille), en “gosse” (kind). In elke regel zingt de ik-persoon “je sens” (ik voel), elke keer volgt een beschrijving wat hij fysiek aanraakt. Net als in het eerste couplet is de vierde regel van een andere categorie. Weer horen we “je sens”, maar nu gaat het niet om wat de ik-persoon van het meisje voelt, maar wat hij intern beleeft onder haar omhelzing: “een roes die me sloopt”, aldus de gebroken man die weer liefde voelt.

[refrain]

Et voilà qu’elle trotte // La lune qui flotte // La princesse aussi
La la la la la, la la la la la
Mes rêves épanouis

[refrain]

In het laatste couplet verdwijnt het meisje weer in de Parijse nacht. Ze wordt zelfs niet meer (in)direct aangesproken, de zanger kan slechts registreren hoe de prinses van de straat wegtrippelt, wegzweeft, net als de maan al doet. Is alle licht dan gedoofd? Nee, want na een kort moment waarin we de maan en het meisje de gelegenheid geven volledig van het toneel te verdwijnen (La la la la …), blijft de zanger over met zijn rêves épanouis, oftewel zijn “ontluikende (stralende) dromen”.


De tekst van dit nummer is zowel qua klank als qua betekenis op uiterst vakkundige wijze geconstrueerd. Ten eerste bevatten de zinnen een prachtige ritmiek, waarbij de zinnen zowel onderling als intern (binnenrijm) heel natuurlijk en feilloos rijmen. Ten tweede wordt met feitelijk slechts een paar zinnen een gebeurtenis zó beschreven, dat het lijkt of je zelf ook in Montmartre bent, toeschouwer bij deze ontmoeting. Een deel van wat ik voor me zie is zeker eigen invulling (bijvoorbeeld de natgeregende straten), maar ik heb niet vaak dat een nummer zó haarscherp een beeld bij me oproept. De opbouw van betekenis in de coupletten voert je langs een ontmoeting die even vluchtig als hartverwarmend is. Hoe het de ik-persoon en het naamloze meisje na hun treffen is vergaan zullen we nooit weten. Gelukkig kunnen we dit korte ogenblik van bitterzoete vreugde tot in de eeuwigheid blijven herhalen.


maandag 19 januari 2015

Goede voornemens

Zo, blue monday is weer zo goed als voorbij! De laatste jaren wint het begrip aan bekendheid, vooral dankzij de vele reclames die hier handig op inspelen. Volgens reisbureaus is dit hét uitgelezen moment om een lekkere zonvakantie te boeken, volgens fitnessclubs is dit dé dag om een nieuw abonnement af te sluiten, etcetera. Hoe het ook zij, de naar verluidt meest depressieve dag van het jaar hebben we toch maar mooi overleefd. En eerlijk gezegd heeft me dat totaal geen moeite gekost: het gaat eigenlijk ontzettend goed, zowel privé als op werk (enige klacht: werken kost me nét teveel vrije tijd naar mijn zin). En de goede voornemens staan nog — sterker nog, ik lig op ramkoers!

Mijn eerste voornemen voor 2015 is om een halve marathon te gaan lopen. Ik heb nooit langer dan 15 kilometer aan één stuk gerend — en dat zijn dan héél zeldzame oplevingen, aangezien mijn reguliere trainingen eigenlijk nooit boven de 8 km uitkomen, en ik me bij wedstrijden voor maximaal 10 kilometer inschrijf. Ik hou van tempo, lange lopen vind ik saai. Dacht ik. Dit jaar wil ik daar verandering in brengen, en om te beginnen de helft van de klassieke afstand gaan rennen. 22 maart gaat het gebeuren, tijdens de Utrecht Marathon. Een thuiswedstrijd, dus.

Zoals zo vaak, was ook nu mijn eerste gedachte “natuurlijk kan ik dat, hoe moeilijk kan het zijn?”. Wat overigens volgens mij een heel gezonde instelling is, maar goed. Afijn, fluitend begon ik aan een eerste voorzichtige training waarin ik wel even 15 km zou rennen. Zonder warming-up, zoals gewoonlijk (mijn trainingsronden zijn all inclusive). Om een lange loop kort te maken: conditioneel was het geen probleem, alleen deed aan het einde mijn rechterkuit pijn, was mijn linkerhamstring totaal stijf, en liep ik als een snelwandelaar die de regels niet helemaal kent. Van mijn rechterenkel had ik nog twee dagen daarna last. Ik vervloekte mezelf en mijn totale overmoed.

Inmiddels heb ik daarom twee verbeteringen doorgevoerd: ik ben (korte) warming-ups gaan doen en ik heb nagezocht hoe je eigenlijk voor een halve marathon moet gaan trainen. Het blijkt dat je in ieder geval eens per week een lange loop moet doen, waarbij je het aantal kilometers elke twee weken met één verhoogt. Dus dat doe ik nu braaf: doordeweeks loop ik mijn gewone, korte trainingen (die ik wel óók aan het verlengen ben), en ieder weekend loop ik een lange afstand die ik steeds uitbreid. Bij deze lopen dwing ik mezelf de eerste helft rustig te lopen, om de tweede helft te versnellen tot minimaal mijn 10 kilometer-wedstrijdtempo — en liefst nog iets sneller. Op die manier wennen mijn spieren en gewrichten aan lange afstanden én forceer ik mezelf om tempo te blijven houden, ook op een lange afstand. Want ik wil die halve marathon natuurlijk niet alleen uitlopen, ik wil ook een goede tijd neerzetten. 10 kilometer loop ik in ca. 45 minuten; dat maal 2, plus 5 minuten per 10 kilometer extra, plus een paar minuten omdat de afstand niet 20 maar 21,1 km is, geeft een streeftijd van tussen de 1:40—1:45 uur. Ik ben benieuwd! Het is in ieder geval erg motiverend om zo’n doel te hebben, en hoewel ik bang was dat lange afstanden lopen saai zou zijn, bevalt het me heel erg goed. Wie weet kan ik meteen doorstomen naar een volledige marathon in het najaar?

Sowieso ga ik eind april—begin mei met Lieneke naar Sicilië, voor een week vakantie. Daar ligt meteen mijn tweede doel van 2015: ik wil de Etna gaan beklimmen met een racefiets. En ja, natuurlijk kan ik dat. Hoe moeilijk kan het zijn?