woensdag 28 augustus 2013

De Nederlandse berg

Alpe d’Huez eind augustus. De Tour de France-kermis is allang voorbijgetrokken, het toeristenseizoen loopt op zijn einde. De camping heeft haar snackbar al gesloten, maar het zwembad is nog wel open — er is geen sluitingstijd, want met zo’n dunbevolkte camping is de kans op overlast nihil. In de receptie hangt een Rabobank-wielershirt, met twee foto’s van Laurens ten Dam erbij. Ik informeer of het zijn shirt is, dat daar hangt. Dat blijkt het geval — de camping is de vaste stek van Ten Dam en zijn familie, als ze in de buurt zijn. De ogen van de campingbazin schitteren als ze een van de foto’s pakt en op de balie voor me legt. “Gekregen van zijn vrouw,” vertelt ze trots. “Ze waren hier deze zomer nog, zijn ouders waren er ook. En hij en zijn vrouw hebben een klein kindje nu, dat net kan lopen. Echt een schatje. Kijk, hier staat hij in zijn nieuwe tenue op; dit shirt hier is nog uit de tijd van de vorige sponsor.”

Als ik naar het nabijgelegen dorp loop, zie ik de vervaagde resten van op de weg geschilderde aanmoedigingen. “Bau en Lau” lees ik meerdere keren, over de hele breedte van de weg gekalkt. Stille herinneringen aan een mooie sportzomer. In het dorp zelf is het stil, uitgestorven haast. De supermarkt is lachwekkend groot, met veel kassa’s voor weinig klanten. Ik vraag me af of ze de hagelslag en de appelstroop uit het schap “Produits hollandaises” nog kwijt zullen raken. Nou ja, anders volgend jaar wel. Een groot hangbord geeft aan waar “Mineraalwater en bier” te vinden is. Pas als ik het bord voor een derde keer voorbij loop — er zit logica noch efficiëntie in mijn routes in de supermarkt — valt me de vreemdheid op, van een Nederlandstalig bord in een Franse supermarkt.

Sowieso vind ik het allemaal wat vreemd, zo’n Nederlandse berg in de Franse Alpen. Bij de beklimming rijden we over tientallen aanmoedigingen heen, niet alleen voor de Tourrenners die de berg afgelopen zomer in een etappe twee keer aandeden, maar ook voor deelnemers aan de Alpe HuZes — dat massaevenement waarbij deelnemers proberen op een dag de berg zesmaal op te rijden, om geld in te zamelen voor de kankerbestrijding. “Leonie, voor mama”, lees ik. “Frank Harry Tom Jan Harold HELDEN” staat er verderop onder elkaar. “Koffie met appeltaart” zegt een bord naast de weg. Waar ben ik beland? Ik fiets maar door. Na 21 bochten zijn we dan op de top. Echt ervan genieten doen we niet, aangezien het inmiddels begonnen is met regenen, en het boven op de berg een stuk kouder is dan beneden. Daarnaast heb ik hevige kramp in mijn bilspieren. Wanneer de ergste pijn gezakt is, en we tot de conclusie komen dat het geen zin heeft te wachten tot het droog is, trek ik mijn windjackje aan en zetten we de weg naar beneden in. Tijdens de afdaling over de natte wegen prijs ik mezelf gelukkig dat ik dit niet temidden van duizenden anderen hoef te doen; het is al eng genoeg om met een snelheid van 60 km/uur met verkrampte vingers van de kou en een schuddende fiets van het beven de remmen in te knijpen voor een haarspeldbocht. Na een aantal kilometer wordt het gelukkig aangenamer. De wegen zijn droog, de lucht voelt warmer aan. Ik tril niet langer, maar krijg het plezier in het dalen weer terug. Snelheid maken op de plekken waar je overzicht hebt, bijremmen bij het aanzien van een bocht, opletten of er geen tegenliggers aan komen, de ideale lijn bepalen en inzetten, remmen los en weer verder suizen.

Dat was gisteren, vandaag houden we een rustdag. Sebastiaan wilde wat voor zijn werk doen, ik heb mezelf bij het zwembad geïnstalleerd. Er heerst een heerlijke rust; gedurende de uren dat ik hier zit, zijn er tussen de twee en tien andere gasten. Genoeg om je niet verlaten te voelen, te weinig om het druk te noemen. Bovendien zit iedereen aan de linkerkant van het bad, in de volle zon, waar ik aan de rechterkant zit, met mijn bovenlijf in de schaduw van een heg. Een paar kinderen doen zwemwedstrijdjes, maken bommetjes, stampen wild in het rond in het ondiepe gedeelte. Hun gelach en gespetter zijn samen met het geklater van de fontein in het ondiepe bad de enige geluiden die ik hoor. In de verte kan ik een klein stukje van de weg zien, waar zo nu en dan een wielrenner langsflitst. Morgen hebben we de Col de la Croix de Fer op het programma staan. Tot die tijd beweeg ik maar zo min mogelijk, immers, “de Tour win je in bed.” In dit geval: op de ligstoel.

zaterdag 24 augustus 2013

Lingo. L-I-N-G-O.

Lingo, wie is er niet groot mee geworden? Ik herinner me in ieder geval nog goed hoe we vroeger thuis naar het spel keken, waarbij toen nog woorden van vijf letters moesten worden geraden. De presentatie lag nog in handen van François Boulangé — ik was er (net als half Nederland, volgens mij) van overtuigd dat hij in werkelijkheid gewoon “Frans Bakker” heette, ik heb hem zelfs meerdere keren hardop uitgelachen om de wat knullige artiestennaam. Laatst kwam ik erachter dat de beste man écht François Boulangé heet.

Inmiddels is François Boulangé allang niet meer het gezicht van Lingo, en zijn de vijfletterwoorden ook verleden tijd. Toen ik in 2007 mijn debuut maakte bij het populaire woordspel (want ja, ik heb een tv-carrière die uit een eenmalige deelname aan Lingo bestaat), moesten er zesletterwoorden geraden worden. Na een nek-aan-nekrace tegen Luuk en Loek mochten Vera en ik de finale in, die we helaas niet wonnen. Ons prijzengeld bleef staan op het bedrag dat we in de voorronde bijeen hadden gespeeld, en dat we eigenlijk al lang vóór de opname driedubbel verbrast hadden, immers, “we gaan toch 5000 euro winnen bij Lingo.”

Vorige week zaterdag hebben Vera en ik voor een tweede keer meegedaan aan een selectiedag van Lingo, dit keer met een ander koningskoppel: Nienke (collega) en Sabine. Zij hadden ook al eens nationale bekendheid vergaard dankzij Lingo-deelname, en na een avond waarop we met zijn vieren onze beide uitzendingen nog een keer bekeken hadden, ontstond het idee om aan Lingo te vragen of we nog een keer mee mochten spelen, en dan tegen elkaar. Zo gezegd, zo gedaan: Nienke stuurde een lekker weeïge brief met ons verzoek. Hoewel we bedacht hadden dat het goed voor onze kansen zou zijn als we zouden zeggen dat we elke zondagochtend met zijn vieren aan nordic walking doen (met elke stap woorden repeterend), en dat er deze zomer een bridgecruise over de Rijn op de planning staat, besloot Nienke dat we dat misschien beter tijdens de selectiedag of tijdens de opname als troef op tafel zouden kunnen gooien. Lingo was hoe dan ook overtuigd, we kregen al snel een uitnodiging voor een selectiedag.

We moesten zowel vijf-, zes-, zeven-, als achtletterwoorden leren, want die zouden in de test allemaal aan bod komen. Goed. Op een brakke zondag hebben Vera en ik ter voorbereiding wat afleveringen “Lingo nieuwe stijl” gekeken, en verspreid over een aantal weken hebben we lijsten opgesteld met behulp van het Lingo woordenboek (ja, natuurlijk heb ik die) en het onvolprezen www.lingowoorden.nl. Dat de voorbereiding niet optimaal was, bleek tijdens de treinrit naar Hilversum: zo stonden op de lijst van achtletterwoorden ook woorden met negen letters (bijvoorbeeld “quadrupel” — wel mooi) en zeven letters (“ijsberen” — de lange ij geldt als één letter).

Maar we lieten ons niet ontmoedigen en gingen vol vertrouwen de koffieruimte binnen. Er hing een vrij gespannen sfeer; tweetallen zaten aan tafeltjes met de hoofden dicht bij elkaar te smoezen, iedereen loerde om zich heen om de concurrentie te peilen. Na een kwartier in deze zenuwachtige atmosfeer te hebben gehangen begonnen wij toch ook wel een beetje nerveus te worden. Maar we hielden vast aan het bekende motto “hoe moeilijk kan het zijn?” en waren min of meer zeker van onze zaak.

Voordat we aan de schriftelijke test moesten, moesten we als publiek fungeren bij een andere opname. Godzijdank kon je hier niet op zakken, want anders had ik het voor ons allemaal verpest nog voordat we maar één woord op papier hadden kunnen zetten. Ik zat namelijk aan het gangpad, waar de kandidaten langslopen als ze aan het begin van het programma worden voorgesteld; ze doen dan high-fives met het publiek. High-fives zijn heel erg leuk als ze goed worden uitgevoerd, maar een slechte high-five maakt de situatie alleen maar ongemakkelijk. Dit laatste was het geval. Bij de eerste take had ik alleen mijn rechterhand opgeheven om te klappen, maar kwamen de deelnemers met twee handen in de aanslag langs, en bij de tweede opname was het precies andersom. Lekker dan. We sloegen half mis, geen van ons wist zich een houding te geven. En dat terwijl de camera draaide. Om de situatie te redden gilde ik maar enthousiast “zet ’m op!”, maar daar leken de deelnemers alleen nog maar erger van te schrikken. Ze gingen roemloos af na een paar rondes te schutteren en woorden van de verkeerde lengte te stotteren.

Maar wij lieten ons niet van de wijs brengen en bezetten even later de beste plek in de ruimte waar de test gehouden werd; achterin en met zijn allen bij elkaar. We voelden ons weer als middelbare scholieren die een proefwerk moeten maken. De tests werden uitgedeeld, en het volgende kwartier zaten we als gekken te schrijven; voor elke pagina kreeg je anderhalve minuut waarin je zoveel mogelijk woorden moest invullen met een bepaalde begin- midden- en/of eindletter. Toen ik ergens halverwege een pagina vastliep en geen woord meer kon bedenken, trilde mijn hand ongeremd door. Het zweet stroomde over mijn rug, mijn ogen schoten de vellen over, en adrenaline en bloeddruk stegen tot ongekende hoogten. Wat nog maar eens bevestigt dat Lingo bepaald geen sport voor watjes is.

Na een kwartier vlammen zat de test erop en moesten we nogmaals de studio in om als klapvee te dienen. Ik maakte niet de fout nog een keer aan het gangpad te gaan zitten, maar zocht een veilig plekje ergens in het midden. Aangezien we net gevlamd hadden bij de schriftelijke test konden we beduidend minder enthousiasme opbrengen dan bij de eerste opname; waar we de eerste keer bij elke grabbel “grooooeeeen” loeiden, kon er nu net een laf applausje af als er daadwerkelijk een groene bal getrokken werd. Na deze opname kregen we de uitslag van de test: er gingen vier koppels door, waaronder de Nienke-Sabine-tandem, en de Vera-Heleen-combinatie. De eerste overwinning was hiermee al binnen! Na nog een kort gesprek met iemand van Lingo — om te kijken of er een spannend (maar wel algemeen geaccepteerd) gespreksonderwerp is voor tijdens de introductie — mochten we gaan. Ergens de week erop zouden we te horen krijgen of, en zo ja wanneer we daadwerkelijk de studio in zouden mogen. Lingo wil namelijk qua kandidaten min of meer een afspiegeling van de samenleving hebben, dus als er teveel jonge, frisse topmodellen de selectie hebben doorstaan, dan moeten er alsnog wat afvallen.

Vandaag viel dan de envelop op de mat, met daarin goed nieuws: ze willen ons in de uitzending hebben! Publiek is welkom, dus mocht het je leuk lijken om een ochtend in de Lingo-studio “groen” te brullen, meld je vooral aan. Enige ervaring met enkelhandige high-fives is een vereiste.

maandag 19 augustus 2013

Grijze stenen – Aflevering 2: Grote nutteloze werken

Schreef ik in de vorige keer over een duister deel van Hong Kong, ditmaal zal ik het luchtiger houden. In deze aflevering aandacht voor een aantal zogeheten “Grands travaux inutiles”, afgekort “GTIs”, vertaald “Grote nutteloze werken”. Oftewel, grootschalige openbare werken die, al dan niet afgemaakt, jarenlang ongebruikt staan en volkomen nutteloos hun plek in het landschap innemen. De term “Grands travaux inutiles” is bedacht door Jean-Claude Defossé, een Belgische journalist die in 1990 het boek Le Petit Guide des Grands Travaux Inutiles publiceerde met daarin een overzicht van nutteloze bouwwerken in België. Ik hoorde er een paar jaar geleden voor het eerst over, toen Wessel de Jong in zijn zomercolumn voor de NOS een aantal liet zien. Ik heb toen hardop lachend voor de tv gezeten.

GTIs zijn namelijk eigenlijk grote grappen in het wild. Bruggen waar geen weg aan vast zit, metrostations waar nooit een metro langskomt, kanalen die feitelijk niets met elkaar verbinden... Het slaat allemaal helemaal nergens op, en daarom kun je er maar beter de lol van inzien. De (serieuze) vraag die zich daarna vrij snel aandient, is waarom? Waarom bestaan er zulke nutteloze grote bouwwerken, hoe kan dit? Kort door de bocht: vaak zijn GTIs gebouwd met het oog op een toekomst die zich toch iets anders dan gepland bleek te ontvouwen. Daarbij zijn in België veel GTIs het gevolg van de zogeheten “wafelijzerpolitiek” die de regering jarenlang bedreef. Dit hield in dat Wallonië en Vlaanderen evenveel subsidie moesten krijgen, ongeacht of de investeringen die ermee gedaan werden echt zinvol waren.

Mijn twee favorieten uit de uitgebreide GTI-collectie van onze zuiderburen:

Met stip op nummer één: de vrijstaande bruggen van Varsenare. Tussen Varsenare en Jabbeke stonden jarenlang twee onafgebouwde bruggen in het weiland. Ze werden in 1976/1977 daar neergezet, met het oog op een toekomstige autosnelweg van Kortrijk naar Zeebrugge. Deze weg kwam er echter nooit, mede door protesten van diverse milieubewegingen en landbouwers, en zo kon het dat de spookbruggen in al hun nutteloosheid daar maar gewoon stonden. Om de drie jaar werd gecontroleerd of de constructies nog veilig waren, met het oog op eventuele wandelaars en het treinverkeer dat onder één van de bruggen door raasde. De kosten voor onderhoud en inspectie waren echter vrij hoog, vooral gezien de totale nutteloosheid van de bruggen. Daarom werd in oktober 2011 de vrijstaande brug afgebroken; de brug over de spoorweg ging in januari 2012 tegen de vlakte. Eeuwig zonde, als je het mij vraagt.

Vrijstaande brug bij Varsenare.

Op een mooie tweede plaats: het spookstation Sainctelette in Brussel. Sainctelette is een metrostation in Brussel op lijn 2 en 6 dat nooit in gebruik is genomen. Er is meer dan tien jaar aan gewerkt — maar uiteindelijk besloot het vervoerbedrijf MIVB dat het station toch net te dicht op de aangrenzende stations Ribaucourt en IJzer ligt. Vanuit de metro zijn de (overigens onafgebouwde) perrons en trappen goed zichtbaar, en het station had zelfs al een (anoniem) plekje op de aankondigingsborden in de andere stations verworven (zie foto, rood omkaderd).

Aankondigingsbord van de Brusselse metro. Rood omkaderd de plek van spookstation Sainctelette.

Ook in Duitsland, toch het land van de verantwoorde uitgaven, komen GTIs voor. Voor vrijstaande bruggen hebben onze oosterburen zelfs een apart woord bedacht: “Soda-Brücke”, van “so da”, “zomaar”. Bij Castrop-Rauxel staat sinds 1978 een fraai exemplaar.

“Soda-Brücke” bij Castrop-Rauxel.

En ja, ook in Nederland zijn er veel nutteloze werken te vinden. Behalve ongebruikte tunnels, bruggen, en stations heeft ons land nog veel meer nutteloze pracht te bieden. Wat te denken van Kasteel Almere? In een uiterste poging Almere wat historisch cachet te geven, werd in 2000 begonnen met de bouw van een heus kasteel. Helaas bleken de kosten veel hoger uit te vallen dan gepland, en daarom werd het project in 2002 stilgelegd. Een jaar later gingen er stemmen op voor het bouwen van appartementen op de locatie, maar het bestemmingsplan stond al vast op “recreatie/horeca”. Bovendien, zo vertelde de gemeente, kón er ook eigenlijk niets anders dan een kasteel gebouwd worden, omdat de bouwtekeningen al in het bestemmingsplan opgenomen waren. In 2005 werd het project overgenomen door Gravin BV. Zij kwamen twee jaar later met het voorstel om naast de oorspronkelijke opzet — een trouwlocatie en horecagelegenheid — ook woningen op het terrein te realiseren. Helaas, de gemeente Almere wilde niet van het bestemmingsplan afwijken. Een plan om het bouwfiasco te redden is er tot op heden niet, en het kasteel ligt er nog altijd net zo half afgemaakt bij als in 2002. Toch is het eigenlijk wat voorbarig om het hele project als GTI te bestempelen, want, zoals een woordvoerder van de gemeente Almere zei: “Vroeger duurde het afbouwen van een kasteel ook wel eens honderd jaar”.

(Spook)kasteel Almere. Foto uit 2012.

vrijdag 9 augustus 2013

Grijze stenen – Aflevering 1: Kowloon Walled City

Ik heb altijd een fascinatie gehad voor gebouwen en bouwwerken. En dan heb ik het niet over hypermoderne wonderen als wolkenkrabbers die met de zon meedraaien, of oude pracht als die bekende fotogenieke toren in Pisa. Nee, wat mijn aandacht trekt zijn vervallen gebouwen, ontdaan van alle glorie zo die er ooit geweest is, troosteloze flats die de stille getuigen vormen van afgesloten hoofdstukken uit de geschiedenisboeken, of verlaten bouwwerken die slechts hun tijd lijken uit te zitten — tot ze door planten overwoekerd worden, dieren er hun schuilplaats in vinden, of de rand van de menselijke samenleving er haar plek in vindt (zo heeft het verhaal dat er onder New York in ongebruikte metrotunnels en -stations een “tweede stad” bestaat, bewoond door zwervers, junks, en andere randfiguren van de samenleving bovengronds, me mateloos geboeid).

Dit stuk is de aftrap van een serie artikelen die ik van plan ben te gaan schrijven. In elk artikel belicht ik één of meer gebouwen, bouwwerken, of — zoals in dit artikel direct het geval is — een heel stadsdeel.

In dit eerste artikel zal ik het hebben over Kowloon Walled City. Onlangs kwam ik op internet een artikel tegen over dit deel van Hong Kong, waar de steegjes zo smal en de flats zo hoog en zo wanordelijk gebouwd waren, dat er vanaf de grond geen hemel te zien was. Jarenlang was deze “stad in een stad” een vrijplaats voor junks, prostituees, criminelen, en andere randfiguren; de belangrijkste reden hiervoor was dat onduidelijk was onder welk gezag het stadsdeel viel. Afgelopen dagen heb ik me verder verdiept in dit onderwerp, waar ik voorheen nog niets vanaf wist. De geschiedenis is even fascinerend als afschuwwekkend.

Kowloon Walled City: stad in een stad

Oorspronkelijk was Kowloon Walled City een Chinees fort in het Hong Kongse stadsdeel Kowloon City District, waar de Chinezen geen afstand van wilden doen toen Hong Kong in 1842 in handen van Groot-Brittanië viel. Door aan dit ommuurde stadsdeel vast te houden, konden ze vanuit het centrum van het zojuist overgenomen Hong Kong de nieuwe machthebbers in de gaten houden. Tijdens de Tweede Wereldoorlog viel Hong Kong, en daarmee ook Kowloon Walled City, in Japanse handen. In deze periode werden de vestigingsmuren afgebroken, omdat de Japanners bouwmaterialen nodig hadden voor de aanleg van een vliegveld in de buurt.

Na de Tweede Wereldoorlog was de territoriale status van het stadsdeel schimmig; de Chinezen beschouwden Kowloon Walled City als een onderdeel van haar territorium, maar hadden er feitelijk geen gezag, terwijl het gebied ook weer geen deel was van het Britse Hong Kong. Invallen van de Hongkongse politie in het gebied, hoe noodzakelijk ook, leidden tot felle diplomatieke protesten vanuit China. De combinatie met de openlijk anti-Britse sfeer en de ondoorgrondelijke duisternis in het labyrint van kleine steegjes zorgde ervoor dat de Britse autoriteiten al snel hun grip verloren op Kowloon Walled City. Van 1950 tot 1970 lag de werkelijke macht dan ook in handen van Hongkongse-Chinese criminele organisaties, de zogeheten Triades.

Kowloon Walled City. Op de achtergrond de moderne wolkenkrabbers van Hong Kong.
Kowloon Walled City.

De bevolking groeide explosief, aangezien van alle kanten vluchtelingen, prostituees, en criminelen toestroomden naar dit wetteloze stadsdeel. In 1987 woonden er liefst 33.000 inwoners in het gebied, dat slechts 210 bij 120 meter telde. De flatgebouwen stonden zij aan zij, en telkens werden er maar weer nieuwe verdiepingen bovenop gebouwd. Onderling waren de flats verbonden door loopbruggen — het was mogelijk om heel Kowloon Walled City van noord naar zuid te doorkruisen zonder maar één keer de grond te raken. Zonlicht drong amper tot niet door in de steegjes, die vaak slechts één à twee meter breed waren, en uit lekkende leidingen en airco’s drupte onophoudelijk water naar beneden. De woningen waren piepklein, vochtig, en vaak niet voorzien van een raam. Alleen de bewoners die het geluk hadden aan de buitenkant van Kowloon Walled City te wonen, vingen zonlicht vanuit hun aangebouwde balkons, die als een soort kooien aan hun flats hingen. Jackie Pullinger, een Britse missionaris die jarenlang een kliniek voor drugsverslaafden in de wijk runde en er zelf ook woonde, zei over Kowloon Walled City: “It’s a very unhealthy place. I live here, and my room is wet, all the time. I don’t know if it’s night or day when I wake up. I take the telephone then, and ask. I also ask about the weather.”

In Standaardkantonees werd Kowloon Walled City vaak aangeduid met Wôong, Toow, Tok — “prostitutie, gokken, drugs”. Dit was niet voor niets. Sexshops, duistere gokruimtes, en narcoticalaboratoria waren overal te vinden. Ook stond Kowloon Walled City bekend om de goedkope dokters en tandartsen die er opereerden: geen enkele instantie die om diploma’s vroeg, of die in de gaten hield wat er nou precies gebeurde in de smoezelige achterkamertjes die dienst deden als operatieruimte. Er was geen politie, er waren geen wetten.

Toch was er wel degelijk een zekere orde in Kowloon Walled City. De eerder genoemde Hongkongse-Chinese maffia had de touwtjes in handen, en zolang de inwoners een bepaald bedrag aan hen afdroegen, handhaafden zij de orde. Verreweg de meeste inwoners waren zelf niet betrokken bij criminele activiteiten. Zij leefden een hard, maar eerlijk leven in de flats. Er waren veel eenmanszaken, bijvoorbeeld voor de productie van noodles, plastic tassen, of namaakartikelen zoals horloges. Omdat er geen voorschriften waren omtrent de werkomstandigheden, maakten de bewoners veelal werkdagen van zo’n twaalf uur. Als een menselijke robot, niet gehinderd door enige veiligheids- of hygiënevoorschriften, produceerden ze goederen die in de rest van Hong Kong en ver daarbuiten gretig aftrek vonden. Nergens was productie zo goedkoop als in Kowloon Walled City — de economie van Hong Kong, die wonderbaarlijke snel groeide, heeft hier veel profijt gehad.

Maar Kowloon Walled City was boven alles een hoofdpijndossier voor zowel de Britse als de Chinese overheid. De erbarmelijke levensomstandigheden van de inwoners, de smerigheid in het stadsdeel, de wetteloosheid die er heerste — de regeringen konden niet voor eeuwig hun ogen gesloten houden. In 1987 werd bekend gemaakt dat Kowloon Walled City gesloopt zou worden. In de daaropvolgende jaren werd de bevolking gerehabiliteerd, en in maart 1993 begonnen de sloopwerkzaamheden. Een jaar later waren alle flats met de grond gelijk gemaakt.

Op de plek waar tienduizenden mensen opeengepakt leefden in krappe, donkere woningen zonder fatsoenlijke sanitaire voorzieningen, waar zonlicht noch overheid in de smalle steegjes kon doordringen, waar criminaliteit en prostitutie welig tierden, is een park aangelegd. Een park met grasvelden en vijvers, met allerlei soorten planten, met metersgrote schaakborden en met paviljoens om te eten, te drinken, en bruiloften te vieren. Groter kan het contrast niet zijn.

Links: steegje in Kowloon Walled City. Rechts: een klein stukje hemel is te zien vanaf de grond.

Onderstaande documentaire uit 1989 geeft een rondleiding door Kowloon Walled City. Zeer indrukwekkend!