zaterdag 21 februari 2015

La complainte de la butte

Omdat dit jaar Moulin Rouge als schoolmusical zal worden opgevoerd, hadden twee leerlingen me gevraagd in de les een keer een liedje uit dit stuk te behandelen. Om die reden heb ik me vorige week gebogen over het nummer “La complainte de la butte”. Dit nummer was oorspronkelijk geschreven voor French Cancan (1954), door de regisseur van deze film, Jean Renoir. Voor de film Moulin Rouge! (2001) heeft de in Montréal opgegroeide zanger Rufus Wainwright het nummer heropgenomen. De gevoelige pianomuziek, de scherpe, klagende stem van Wainwright en met name de sublieme tekst maken het tot een prachtig nummer. Hieronder een korte inleiding, daaronder de tekst met tussendoor mijn commentaar.


Het is een kalme, heldere nacht, het maanlicht glanst op de natgeregende straten van Parijs. We bevinden ons in het noorden van de stad, in de wijk Montmartre, aan de voet van de gelijknamige heuvel. De indrukwekkende Sacré Coeur staat op de top van La butte (“de heuvel”), verder is de kunstenaarswijk bekend om haar keur aan louche nachtclubs. De ik-persoon wandelt met zijn ziel onder zijn arm door de vrijwel verlaten straten. Zijn hart is gebroken, en het leven weegt hem zwaar. Maar dan komt hij haar tegen. Zij is een armoedig scharminkel met een jurk vol gaten, een meisje nog. De ik-persoon echter is op slag verliefd en ziet niets dan schoonheid in haar.

La lune trop blême // pose un diadème // sur tes cheveux roux
La lune trop rousse // de gloire éclabousse // ton jupon plein d’trous
La lune trop pâle // caresse l’opale // de tes yeux blasés
Princesse de la rue // soit la bienvenue // dans mon cœur brisé

In de eerste drie zinnen vormt de maan (la lune) het onderwerp. De ik-persoon treedt niet als handelende persoon op, waardoor de afstand tussen hem en het meisje voelbaar is. De maan speelt hier de hoofdrol, het meisje is de aanbeden persoon, en de ik-persoon is slechts toeschouwer. Hij richt zich wel tot haar, hij heeft het immers over “je rode haren”, “je jurk vol met gaten”, en “je vermoeide ogen”, maar hij heeft nog lang geen contact.

De maan kan ondertussen niet anders dan de schoonheid van het meisje belichten. Door de lichtval lijkt het of ze een diadeem op haar rode haar draagt, de roodachtige gloed schijnt prachtig op haar versleten jurk, en hoewel de vermoeidheid uit haar ogen spreekt, schitteren ze dankzij het licht van de maan als opaal — overigens een edelsteen die al sinds de oudheid gebruikt wordt als medicijn tegen melancholie, precies waar de ik-persoon onder lijdt.

Dan, in de laatste zin van het eerste couplet, richt de zanger zich wél direct tot het meisje. “Prinses van de straat, wees welkom in mijn gebroken hart”, zo verwelkomt hij haar. Waarbij Princesse de la rue een mooie variatie vormt op femme de la rue, andere benaming voor een prostituee. In deze laatste zin zingt hij voor het eerst ook over zichzelf: hij stelt zijn gebroken hart open.

Les escaliers de la butte sont durs aux miséreux
Les ailes du Moulin protègent les amoureux          [refrain]

In het refrein worden de steile trappen naar de top van Montmartre bezongen. De armzaligen valt de klim zwaar. Geliefden echter vinden onder de wieken van de Moulin Rouge, aan de voet van de heuvel, bescherming en kracht.

Ma petite mandigotte, // je sens ta menotte // qui cherche ma main
Je sens ta poitrine // et ta taille fine ; // j’oublie mon chagrin
Je sens sur tes lèvres // une odeur de fièvre // de gosse mal nourri
Et sous ta caresse // je sens une ivresse // qui m’anéantit

In het tweede couplet is het contact gelegd. Dit contact wordt steeds intenser. In de eerste regel houden ze elkaars handen vast, in de tweede regel voelt de ik-persoon het lichaam van het meisje, in de derde regel kust hij haar, en in de vierde regel bezingt hij het gevoel dat haar omhelzing bij hem teweegbrengt.

Uit de woorden van de eerste drie regels blijkt dat we echt nog met een jong meisje te maken hebben: we horen “petite mandigotte”, (klein bedelaartje), “menotte” (handje), “taille fine” (dunne taille), en “gosse” (kind). In elke regel zingt de ik-persoon “je sens” (ik voel), elke keer volgt een beschrijving wat hij fysiek aanraakt. Net als in het eerste couplet is de vierde regel van een andere categorie. Weer horen we “je sens”, maar nu gaat het niet om wat de ik-persoon van het meisje voelt, maar wat hij intern beleeft onder haar omhelzing: “een roes die me sloopt”, aldus de gebroken man die weer liefde voelt.

[refrain]

Et voilà qu’elle trotte // La lune qui flotte // La princesse aussi
La la la la la, la la la la la
Mes rêves épanouis

[refrain]

In het laatste couplet verdwijnt het meisje weer in de Parijse nacht. Ze wordt zelfs niet meer (in)direct aangesproken, de zanger kan slechts registreren hoe de prinses van de straat wegtrippelt, wegzweeft, net als de maan al doet. Is alle licht dan gedoofd? Nee, want na een kort moment waarin we de maan en het meisje de gelegenheid geven volledig van het toneel te verdwijnen (La la la la …), blijft de zanger over met zijn rêves épanouis, oftewel zijn “ontluikende (stralende) dromen”.


De tekst van dit nummer is zowel qua klank als qua betekenis op uiterst vakkundige wijze geconstrueerd. Ten eerste bevatten de zinnen een prachtige ritmiek, waarbij de zinnen zowel onderling als intern (binnenrijm) heel natuurlijk en feilloos rijmen. Ten tweede wordt met feitelijk slechts een paar zinnen een gebeurtenis zó beschreven, dat het lijkt of je zelf ook in Montmartre bent, toeschouwer bij deze ontmoeting. Een deel van wat ik voor me zie is zeker eigen invulling (bijvoorbeeld de natgeregende straten), maar ik heb niet vaak dat een nummer zó haarscherp een beeld bij me oproept. De opbouw van betekenis in de coupletten voert je langs een ontmoeting die even vluchtig als hartverwarmend is. Hoe het de ik-persoon en het naamloze meisje na hun treffen is vergaan zullen we nooit weten. Gelukkig kunnen we dit korte ogenblik van bitterzoete vreugde tot in de eeuwigheid blijven herhalen.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten